Geert van Istendael over 'De man die van mensen hield'

Tijdens de boekvoorstelling van De man die van mensen hield namen verschillende sprekers het woord, waaronder Geert van Istendael. Lees hieronder de speech die hij gaf bij de feestelijke presentatie van de biografie die Chris Ceustermans schreef over Emmanuel de Bom.

Geacht publiek,

 

op de buffetpiano van mijn suikertante stond een rij oude foto’s van grote Vlaamse schrijvers. Je had Felix Timmermans’ bolle gezicht, Van de Woestijnes gekwelde kop, je had de bloedmooie Alice Nahon, die wazig omhoog keek, je had Verriest, van wie ik, wegens zijn gewaden en hoofddeksel, altijd dacht dat hij een oude, rijke dame was, tot het me duidelijk werd dat hij Hugo heette. En dan was er een foto van een meneer met bril en baard. U vindt het misschien vreemd, maar bijzonder weinig Vlaamse literatoren droegen een baard daar op de piano van mijn suikertante, eind jaren vijftig van vorige eeuw. De baardige meneer droeg een sensationele, gevaarlijke naam: De Bom. Dat was toen synoniem met atoombom.

"De baardige meneer droeg een sensationele, gevaarlijke naam: De Bom. Dat was toen synoniem met atoombom."

               Tientallen jaren later, toen ik een kleine bijdrage schreef voor de herdenking van honderd jaar Van Nu En Straks, leerde ik Emmanuel de Bom kennen als de onafscheidelijke kompaan van August Vermeylen. Hun brieven heb ik soms schaterlachend gelezen, vooral toen Vermeylen zijn Antwerpse kameraad even ongegeneerd als vriendschappelijk smeerlap noemde.

               De Bom komt uit een Antwerpse volkswijk, het gezin waarin hij opgroeide was allesbehalve rijk. Vermeylen komt uit een iets beter gesitueerd gezin, maar hij groeide wel op in de Brusselse Basfonds, een even volkse buurt als de zoveel bekendere Marollen, alleen is den Basfonds allang weggebombardeerd door de Noord-Zuidverbinding. Dat die twee volksjongens onze literatuur zo diepgaand konden beïnvloeden, wijst erop dat de democratisering van het onderwijs hier al heel lang geleden op gang is gekomen. Deze biografie levert daarvoor een paar onweerlegbare bewijzen. Het was voor mij een verrassing. In het vak sociale geschiedenis van België, dat ik meer dan een halve eeuw geleden graag heb geblokt, was daar geen sprake van.

               Wat me in de brieven en documenten over Van Nu En Straks destijds nog had verrast, en je vindt dat uitgebreid terug in deze werkelijk voortreffelijke biografie, was de mateloze geestdrift van de twee jongelui voor het anarchisme, een veelkleurig verschijnsel dat ten onrechte vereenzelvigd wordt met terrorisme. Overigens, de terroristische aanslagen van sommige anarchisten, die er inderdaad zijn geweest, werden niet allemaal, maar toch hoofdzakelijk, pas een paar jaar later gepleegd. 

"Wat me in de brieven en documenten over Van Nu En Straks destijds nog had verrast was de mateloze geestdrift van de twee jongelui voor het anarchisme, een veelkleurig verschijnsel dat ten onrechte vereenzelvigd wordt met terrorisme. "

               Mane en Gust waren heel erg jong, net iets boven twintig jaar, toen ze met hun explosieve tijdschrift begonnen. Het is bijna niet te geloven dat die twee, ja, hoe moet je ze noemen, piepkuikens, melkmuilen, verlate pubers misschien, maar bestond er al zoiets als puberteit in die jaren, kom, dat die twee jonge gasten zulke flonkerende inzichten hadden in nieuw talent, nieuwe kunst, nieuwe politiek – bijna al hun ontdekkingen zijn later groot tot heel groot geworden, Teirlinck, Streuvels, Van de Woestijne, Henri van de Velde. Twee nauwelijks volwassen hemelbestormers stampen een tijdschrift uit de grond dat twee keer een wel zeer kort leven beschoren zal zijn, maar dat hun generatie en nog paar heel andere generaties daarna a. danig door elkaar heeft geschud, b. uit de provinciale klei heeft getrokken, c. de weg heeft gewezen tot bij het latere Nieuw Vlaams Tijdschrift, 1946-1983, we zitten dan al bij Claus, Michiels, De Wispelaere.

Zodra ik me begon voor te stellen tegen welke literaire ijkpunten Emmanuel de Bom en de zijnen in hun jeugdjaren aankeken, groeide mijn verbijstering over en mijn bewondering voor het lef en de helderziendheid van die generatie me pijlsnel boven het hoofd. Van aanbidding voor Hendrik Conscience naar verafgoding van Henrik Ibsen en Gustave Flaubert, en later van Joseph Roth en diens meesterwerk Radetzkymarsch, het is een reuzenzwaai, een spagaat waarbij een ander glad doormidden zou scheuren. Niet Mane de Bom. Hij droeg niet één ziel, niet twee zielen, maar vele zielen in de borst. Als ik iets heb geleerd uit deze biografie, dan is het wel dat. Het kan ons een verklaring bieden voor De Boms onverdroten ijver om tot op hoge leeftijd nieuw, jong talent aan te moedigen, telkens opnieuw. En ook voor zijn heen en weer zwalken tussen vrijzinnigheid in de Belgische betekenis van het woord en christendom. Of tussen Vlaamsgezindheid tot een zekere vorm van activisme toe en belgicisme. Als ik zeg dat De Bom een complexe figuur was, dan heb ik me niet complex genoeg uitgedrukt.   

"Mane de Bom droeg niet één ziel, niet twee zielen, maar vele zielen in de borst."

Er is nog meer.

               Guido Gezelle heeft geprobeerd neef Stijn Streuvels ervan te overtuigen niet te publiceren in het goddeloze Van Nu En Straks, maar in zijn veilige, want katholieke Biekorf, het blad ‘voor alle verstandige Vlamingen’, dat laatste is een citaat. Gezelle was een geniaal dichter, laat over mijn adoratie in poeticis geen twijfel bestaan, maar zijn politieke inzichten sla ik niet erg hoog aan. In dit ene geval echter wel. In dit ene geval zag Gezelle zeer helder een van de diepe kloven die dwars door België liepen en wellicht nog steeds lopen. De kloof tussen geuzen en papen. Ook wist hij nauwkeurig wie aan zijn kant, de enige juiste, stond en wie niet. De Bom en Vermeylen stonden aan de verkeerde, de in zijn ogen verdoemde kant, die van de geuzen. De Bom is bijvoorbeeld, anders dan Vermeylen, niet eens voor de kerk getrouwd – in die jaren.

               Mij viel in deze biografie op hoe alomtegenwoordig die Belgische basistegenstelling was. En gebleven is, dwars door het hele leven van Emmanuel de Bom heen, tot op zijn sterfbed en daarna nog.

               Onmiddellijk daarmee verbonden, daaraan vastklevend mag je zeggen, is de politieke tegenstelling, eerst voornamelijk tussen liberalen en katholieken, Antwerpen is lang een liberaal bestuurde stad geweest, denk aan Van Rijswijck, denk aan Desguin, aan Jan de Vos. Daarna sluiten katholieken en socialisten hun bekende mystieke huwelijk.

               Het pietepeuterige politieke gemanoeuvreer, vaak op de vierkante centimeter, bij benoemingen, bevorderingen, protectie, aanbevelingen allerhande, bij de toekenning van subsidies, telkens opnieuw zie je het opduiken in de levensloop van Emmanuel de Bom, in zijn naaste omgeving, in hemzelf. Het gepeuter, het gewring, de hand- en spandiensten, het gekonkel mag je soms zeggen; toen ik nog journalist was bij de openbare omroep heb ik het kunnen horen, kunnen zien, kunnen tasten, kunnen ruiken. Het is een eminent Belgisch fenomeen, wel, andere landen zijn me nu eenmaal minder vertrouwd, een eminent Belgisch fenomeen, bijgevolg ook een eminent Vlaams fenomeen, want Vlaanderen zoals we het nu kennen, is een afgeleid product van België, een derivaat, en het heeft er dan ook alle kenmerken van, zowel ongunstige als gunstige.

               Lees in deze biografie bijvoorbeeld de lotgevallen van Emmanuel de Bom in het Antwerpse bibliotheekwezen, het is slechts één voorbeeld uit vele. Alle voorbeelden  worden gedetailleerd beschreven, en dat vind ik goed. Het laat zien hoe een bevlogen, genereuze, erudiete literator als Emmanuel de Bom door honderden draden vastgeknoopt lag aan zijn stad, aan zijn familie, aan zijn bizarre land, aan allerlei politieke oneffenheden, en ook hoe hij voort werd geduwd door de soms vervaarlijk schuivende omstandigheden, onder meer in de tijd van de Eerste Wereldoorlog, naar richtingen die hij nauwelijks bevroedde en waar hij soms helemaal niet naartoe wilde.   

Deze biografie zou haar naam niet waard zijn als ze geen melding maakte van de taalstrijd. Jazeker, strijd, dat is het juiste woord. Ik zou jonge mensen aanraden dit boek te lezen opdat ze zouden kunnen beseffen waar we vandaan komen. In dit geacht gezelschap trap ik een open deur in als ik zeg dat de taalstrijd binnen Vlaanderen woedde, hier, in Antwerpen, maar ook in Gent, Leuven, natuurlijk in Brussel en elders. Je kunt volgens mij geen ander woord dan strijd gebruiken als je leest dat Emmanuel de Bom de gevangenis in vloog omdat hij tegen een kapitein van de burgerwacht hier in Antwerpen één woord Nederlands had gesproken. Één. Gelukkig werd hij weer vlug vrijgelaten, maar toch, hij moest achter de tralies omdat hij in Antwerpen Nederlands had gesproken.

"Ik zou jonge mensen aanraden dit boek te lezen opdat ze zouden kunnen beseffen waar we vandaan komen."

               Ik zal hier even een korte passage uit een brief van De Bom citeren, u vindt hem op bladzijde 80, omdat daarin nog een ander, eveneens onderbelicht aspect van het toenmalige flamingantisme aan bod komt. De Bom wil daden, geen woorden meer. En dan schrijft hij, ik citeer:

 

Dit geldt niet slechts voor den bijzonderen strijd, den nationalen herwordingsstrijd van een volk, zeker hoogst eerbied­ waardig, maar, in breederen zin, voor den algemeenen strijd tot sociale ontvoogding. (...) Men wil u een vreemde taal opdringen: ver­zet! Arbeiders, door nood tot ’t uiterste gedreven, staan op; men beveelt u op hen neer te sabelen: verzet!’

            Einde citaat.

               In De Boms brief zijn dus arbeidersstrijd en taalstrijd één. Anders geformuleerd, in België was de taalstrijd het hoorbare deel van de klassenstrijd. In Vlaanderen en Brussel.             

               Ik zei zo-even dat zowel De Bom als Vermeylen neigden naar het anarchisme en zij verbonden die linkse, revolutionaire strekking met de beweging voor Vlaamse emancipatie. Het is dus niet zo dat de Vlaamse Beweging noodzakelijkerwijs conservatief, katholiek, rechts geweest zou zijn, wat je wel eens hoort in Franstalige kringen. Bij uitbreiding, en ook die riedel hoor je wel vaker, dat heel Vlaanderen vroeger homogeen katholiek geweest zou zijn. Lees in dit boek het spannende en droevige verhaal van De Boms eerste liefde. U zult merken dat, ten minste wat seksuele moraal aangaat, de praktijk in Vlaanderen soms toch wel afweek van wat Rome voorschreef.  

               Nog een gedachte kwam bij me op, een gedachte over veel latere tijden.

               Ik heb me er altijd het hoofd over gebroken hoe het toch mogelijk is geweest dat in Leuven, in de jaren ’60 van vorige eeuw, de vervaarlijk naar links overhellende studentenrevolte en de traditionele Vlaamse Beweging elkaar gevonden hebben in de actie voor Leuven Vlaams. Ik wil daar nu niet op doorgaan, het zou ons te ver weg leiden van dit boek. Misschien kan iemand daar eens een doctoraat aan wijden.  

En dan nog dit.

               Het viel me op dat alle Vlaamse schrijvers en intellectuelen die Emmanuel de Boms culturele pad kruisten, een honderdtal jaar geleden, De Bom zelf incluis, dat zij allemaal op zijn minst drietalig waren, met Frans en Duits, en vaak viertalig. Hun engagement voor de Vlaamse ontvoogding, die toen ver van voltooid was, belette niet dat ze het Frans omarmden. In zijn geruchtmakende stuk Kritiek der Vlaamse Beweging, dat verscheen in Van Nu En Straks en dat voor heibel zorgde in literaire en politieke kringen, laat Vermeylen daar niet het geringste misverstand over bestaan. De Bom zelf schreef Franse brieven en ook Duitse, hartstochtelijke brieven, aan zijn eerste geliefde. Ik vrees dat de talenkennis van de meerderheid der hedendaagse schrijvers hier te lande niet tot de hielen reikt van hun in donkere pakken gestoken voorgangers.

"Ik vrees dat de talenkennis van de meerderheid der hedendaagse schrijvers hier te lande niet tot de hielen reikt van hun in donkere pakken gestoken voorgangers."

               Iets anders is dan weer niet veranderd. Ik las het in dit boek met stijgende verbazing en het heeft me niet weinig geamuseerd. De literaire ruzies die de minuscule hoopjes schrijvers open woelden, sputteren vandaag nog altijd dapper voort. Zijn de twistpunten veranderd, het gekrakeel blijft hetzelfde. We zitten per slot van rekening op elkaars lip, we wonen in de helft van een klein koninkrijkje. Ach, wellicht is het niet anders in Parijs, New York, Berlijn, de Amsterdamse grachtengordel. Ik kan me vergissen, maar vandaag de dag zie ik toch wat minder groothartige verzoeningen zoals die tussen Emmanuel de Bom en August Vermeylen bij de grafkuil van Prosper van Langendonck.  

Geacht Publiek,

 

Waarom vind ik dit boek belangrijk?

               Ten eerste, omdat Emmanuel de Bom een sleutelfiguur is geweest in geschiedenis van de Nederlandstalige literaire wereld. Als ik u zeg dat we het huidige Letterenhuis grotendeels aan hem te danken hebben, vertelt dat ene feitje genoeg. Over Van Nu En Straks had ik het al.

               Ten tweede, omdat die sleutelfiguur haast in de vergetelheid is geraakt, behalve dan bij enkele ingewijden. Dit boek kan daar verandering in brengen, maar goed, het noopt ons ook tot nadenken over de onverschilligheid die wij, moderne Vlamingen, aan de dag leggen voor ons literaire verleden.

               Ten derde, en nu richt ik me tot de uitgevers, omdat het misschien tijd is om volslagen vergeten, maar niet minder cruciale literaire teksten weer beschikbaar te maken voor een breed publiek. Bijvoorbeeld Emmanuel de Boms stadsroman Wrakken, die meer dan tien jaar eerder verscheen dan die andere stadsroman van die andere Van Nu En Straks’er Herman Teirlinck, Het ivoren aapje. Geachte uitgevers, lees dit boek. Het is een goudmijn.

 

Voor dat alles, heb dank, Chris Ceustermans.

 

 

Antwerpen, 30.IX.’21. 


Alle speeches bij De man die van mensen hield