Leesfragment: Drijven - Myrthe van Velden & Lander Severins

Drijven is een realistisch relaas van twee theatermakers aan het begin van hun carrière wier relatie op de klippen loopt. Een pakkend en bezielend verhaal, gebaseerd op het parcours van de schrijvers zelf, over het onvermogen om vast te houden en de angst om los te laten, en bovenal over halsstarrig willen blijven proberen. Ontdek hier een voorproefje.


Drijven
Myrthe van Velden & Lander Severins

ISBN: 9789464341263
Prijs: €23,50


september 2016
de verovering

 

Ze kijkt me aan vanonder de douche. Onwennig beantwoord ik haar blik in de spiegel, laat aftastend mijn ogen zakken langs haar natte hals. Ze glimlacht en strijkt haar handen langs haar ogen door haar krullen. Bijna zwart lijken die wanneer ze nat zijn. Ik durf niet lager te kijken dan haar borsten. Haar linkerborst iets groter dan haar rechter, een moedervlek net naast haar tepel. Ik kijk in mijn ogen, breng mijn gezicht tot bij mijn eigen reflectie en zucht diep. De spiegel dampt vrijwel meteen aan, alsof de van het vocht verzadigde lucht niet alleen mijn aanblik probeert te verhullen. Mijn vingers tekenen als vanzelf een hartje in de condens, dat ik meteen wegveeg waardoor haar reflectie weer tevoorschijn komt. In haar blikjes probeer ik te peilen of zij spijt heeft van de afgelopen nacht. ‘Ik zie je wel kijken’, mijn klasgenoot steekt haar tong uit, haar neus krult omhoog, waardoor ze me aan een vos doet denken. Ik zet de kraan open en steek mijn kop onder het water. Een gil, ‘doe uit mafkees, je moet om de beurt, nu is het ijskoud hier!’
       Mijn mobiel trilt. Op het venster zie ik een sms-bericht van Marie verschijnen. Ik ontwijk de blik van mijn klasgenoot, die mijn bewegingen nauwlettend volgt terwijl ze haar haren inzeept.


En, heb je al seks met haar gehad?

 

Ik lees de zin nog eens, en dan nog eens tot zij met nog druppend haar een aarzelende kus op mijn schouder drukt en vraagt of er iets is. Snel moffel ik mijn ex weg. ‘Nee hoor, niets.’

 

Gisterenavond, het was de heetste zestiende september die ik me kan herinneren, trad ik met haar op in de grote zaal van onze
eerste echte schouwburg als theaterduo. We waren gevraagd door de directeur om tijdens de opening van het nieuwe cultuurseizoen te komen spelen. We stonden als vierde in de line-up, na een klassieke harpiste van wie de presentator noch de technicus de naam foutloos kon uitspreken, en voor Ronald Goedemondt, voor ons allebei een god in het vak. Onze voorstelling, die we tot hiertoe enkel op school of op kleine festivalletjes hadden gespeeld voor telkens pakweg een man of vijftig, duurde nog geen twaalf minuten. We speelden meer dan tien personages in een dokterspraktijk waar alles in commedia
dell’arte-stijl uitdraaide op een klucht. Zij was drie weken eerder gedumpt door haar vriend en aantrekkelijker dan ooit. We
droegen smalle zwarte maillots, strak langs ons lichaam, onze hitsige lijven accentuerend, ik probeerde vurig mijn opwinding
te verstoppen. Alles aan haar zoog mijn aandacht. Ze had niks in de gaten, of liet dat in ieder geval niet merken.
       Na de soundcheck hielden we onze kostuums aan in de kleedkamer, waar mijn opwinding zich nog moeilijker liet verbergen
nu ze poseerde voor een foto voor op onze sociale media. Ze gooide haar kont opzij en twee vingers in de lucht, de typische
Abba-pose die ze aanneemt voor nagenoeg al onze promobeelden. De ene wenkbrauw omhoog, de andere diep omlaag, als
een glijbaan naar getuite lippen, die zelfs als parodie van een postergirl mijn bloed doen kolken. Ik dartelde om haar heen,
stilzwijgend vloekend op het strakke pakje dat tussen mijn dijen omhoog bleef kruipen. Enthousiast flapte ik eruit dat ik misschien kon blijven slapen om dit waanzinnige wonder te vieren? ‘Wij als jonge honden tussen zulke iconen in een grote schouwburg!’ Ik zag haar denken, met een typische diepe rimpel tussen haar ogen. ‘Ik ben niet geïnteresseerd in een rebound, en méér dan dat ga je voor mij niet zijn,’ zei die frons. Ik zag het als een uitdaging. En ik won. Zeshonderd toeschouwers lachten
uitbundig. Bij de telenovellewaardige kus aan het einde klonk het luidste applaus dat we tot nog toe hebben mogen ontvangen.
We vlogen.
       ‘Nee fuck it, tuurlijk moeten we dit vieren, anders lig ik toch maar alleen in mijn kamertje, maar je slaapt wel op de bank.’
       In de woonkamer van haar studentenhuis – ik moest beneden aan de trap wachten terwijl zij haar kamer opruimde, alsof ik die nog nooit had gezien de afgelopen maanden tijdens de repetities na schooltijd – tikte de Peter Pan-klok al zeven lange
minuten op dezelfde plaats. Het is een van die relikwieën van een kindertijd die je enkel in een studentenhuis aantreft, een
kakofonische verzameling van willekeurig bijeengeplaatste levens. Dertien over drie was het volgens Kapitein Haak, die met zijn sabel het kontje van de drie bleef prikken. Haar huisgenote, die bij ons in de klas zit, keek me veelbetekenend achter haar uilenbrillenglazen aan: ‘Je weet dat dit een achterlijk idee is, toch?’ Ze zette haar handen in haar zij, als een strenge tante uit de jaren zestig, maar dan de millennialversie: kamerjas met koeienprint, neusring en felroze haar.

 

Ze had alles keurig voorbereid, de bedbank was uitgeklapt, de lichtgroene deken met kleine katjes erop – nog zo’n relikwie –
met een mooie omslag bijna kreukloos gevouwen, een handdoek voor de volgende ochtend klaargelegd. Ik proefde de spanning in de lucht. Het eerste uur na thuiskomst van ons optreden heb ik netjes op die sofa gelegen. De Uilenbrillentante kwam verschillende keren ‘toevallig’ nog iets vragen, dan keek ze me aan met een blik die boekdelen sprak: ‘Jij gaat geen voordeel halen uit deze pas gedumpte vrouw.’ Ogen tot spleetjes.
       Ik kon mezelf amper bedwingen en zette de ultieme aanval in. Dat we toch wel samen in één bed konden slapen, begon ik.
Dat er toch niks hoefde te gebeuren. Maar dat we simpelweg allebei, nu er niemand meer in ons leven was, nood hadden aan
de warmte van een geliefd lichaam. Dat het ons allebei troost zou bieden. Ik maak mezelf nu graag wijs dat ik dat meende en
niet louter taal gaf aan mijn geslacht. Na enkele uren zwichtte ze, ondanks haar angst dat we onze samenwerking zouden verkloten. We wilden dit allebei. Na maanden koken, zorgen, luisteren, praten, bouwen en na uren overreden op de laatste avond won ik. 
       Daar lag ik, na al het gehunker, nog geen drie weken nadat ik Marie ervan verzekerde dat mijn klasgenoot niet de reden was
van onze breuk, te kronkelen tussen de dijen van de schoonste vrouw die ik ooit zal ontmoeten en ik voelde aan alles dat ik de man werd tegen wie ik al die tijd had gevochten. Zwetend, hijgend, op manieren die ik zelfs in mijn dromen over haar niet had bedacht. We kwamen erachter dat wij niet alleen op het podium als gegoten passen. Alles voelde vertrouwd.

 

‘Moet jij ook nog iets van een broodje ofzo?’ Haar gezicht zit onder de hagelslag. Nog voor ik kan antwoorden is ze de badkamer
alweer uitgelopen op zoek naar haar schooltas. We zijn bijna te laat. Een hagelslaghoofd komt weer even de badkamer in piepen en fluistert: ‘Gooi jij nog snel even de lakens van de bedbank overhoop? Dan lijkt het of je daar lag.’ Alsof de Uilenbrillentante ons niet allang doorheeft. Ik hang haar handdoek – die ze in een propje onder de wastafel heeft gegooid – over de verwarming en druk mijn neus kort in de roze badstof.

 

En, heb je al seks met haar gehad?

 

Het laatste jaar met Marie had ik bij zowat elke kus gedacht aan haar, gezocht naar deze geur. ‘Kom papzak, we moeten echt
gaan, rij jij of rij ik? Er zit een gat in je sok, ik zie je teentje.’ Ze klopt met haar handen zacht op mijn arm en maakt aanstalten te vertrekken. Ik kijk naar beneden, waar mijn grote teen me uitdagend zit aan te gapen.


*


De dag kruipt tergend langzaam voorbij, elke minuut staat bol van de spanning opnieuw dicht bij haar te kunnen zijn. Ze zit
tegenover me tijdens de schrijfles, drie meter tussen ons, en ik zoek in de doffe zweetlucht naar haar parfum. Haar krullen die hun kastanjeachtige kleur hebben hervonden lijken op de een of andere manier voller in het tl-licht. De banken van onze klas vormen een vierkant want ‘dat bevordert de discussie over het materiaal’, aldus onze docent die elke nabespreking benadert
met de sereniteit van een commissievergadering van de Europese Raad. Dit semester werken we aan liedteksten, negen weken lang moeten we wekelijks ‘een lied’ schrijven, wat in onze klas vol haantjes uiteraard benaderd wordt als ‘hét nieuwe goud in de Nederlandse taal’. Ze heeft er een hekel aan, denkt dat ze ‘geen poëzie in zich heeft’, wat belachelijk is als je leest wat ze
schrijft. Voor onze vorige presentatie samen kwam ze na lang aandringen met trillende handen over de brug met een lied dat
me al bij een lezing van het blad tot tranen roerde. ‘Maar het slaat echt nog nergens op hoor, niet te veel van verwachten.’

 

Al plannen vanavond?

 

Ik kan een grijns niet onderdrukken wanneer het appje in de rechterbovenhoek van mijn laptop verschijnt.

 

Ik dacht een ovenschotel te maken.
Maar ik heb alleen een magnetron op mijn kot.

 

       Van de teksten van onze klasgenoten krijg ik niets mee. We appen twee uur lang terwijl we zo stiekem mogelijk naar elkaar
zitten te turen. Ik vraag me af of dit is hoe je betekenisloos met iemand naar bed gaat. Vlak voor de les heb ik nog iets nieuws
geschreven en geüpload in de Dropbox van de klas. Wanneer mijn lied aan de beurt is om klassikaal te bespreken en de docent
zich al klaarzet om de tekst letter voor letter dood te analyseren, stuurt ze:

 

Beetje overdreven, vind je niet? Kleine Casanova.

Voor u is het Meneer Casanova…

 

Ik heb een liedtekst geschreven waarin ik een prachtige vrouw beschrijf, door iedereen geliefd en gewild. De gelijkenissen met
haar zijn ook de klasgenoten vast niet ontgaan, maar de romanticus in mij is niet te bedwingen. Als ik ’s middags mijn moeder
wil bellen dat ik dit weekend wellicht in Nederland blijf, stok ik opnieuw bij Maries bericht. Ik antwoord niet.


anderhalf jaar later
radiostilte, dag 1

 

Eigenlijk weet ik het wel. Ik ben op tienduizend meter hoogte en weet het al lang. Ik kijk naar het schermpje voor me, ik zie de route die we zullen vliegen, de wereldkaart met een buitenproportioneel groot vliegtuig dat langzaam van Nederland wegvliegt. Ik heb ruimte nodig.
       Links naast mij zit een man van rond de dertig naar The Family Man te kijken. Het vliegtuig was nog niet van de grond of hij had zijn stoel al naar achteren geklapt. Met een lach op zijn gezicht kijkt hij hoe Nicolas Cage wakker wordt in een vreemd bed. Als ik mijn hand iets naar links verplaats, raken we elkaars pink aan. Ik zou mijn excuses kunnen aanbieden en naar hem
lachen. Hij zou zien dat ik van voren gezien knapper ben dan van mijn linkerkant en hij zou zeggen dat het geen probleem is.
Vervolgens zouden we staand seks hebben in de wc. The Mile High Club. Dat is blijkbaar een ding. Ieder zo zijn interesses. Ik vraag me af of je, als je eenmaal lid bent van de club, dan ook een lidmaatschapskaart krijgt of een petje met daarop ‘I did it on a plane’. En wie gaat controleren of je wel echt seks hebt gehad op tien kilometer hoogte. Moet je bewijs aanleveren? Een
verklaring op eer ondertekenen?

 

Twee uur in de lucht en al is er nauwelijks zuurstof op deze hoogte, toch voel ik voor het eerst in maanden dat ik weer kan
ademen. De man naast me is begonnen aan zijn tweede film. Ik speel nog altijd dezelfde af in mijn hoofd. ‘Ik wil alleen nog
maar wakker worden naast jou.’ Hij kneep in mijn hand om zijn woorden kracht bij te zetten, dat was nodig want in zijn ogen
zag ik het verlangen. Niet het verlangen naar dat samen wakker worden, maar het verlangen náár dat verlangen: kón ik maar
alleen nog wakker willen worden naast jou, kon ik maar alleen naast jou wakker willen worden in plaats van naast Marie. Nou,
dat had je eerder moeten bedenken. Lul. Nu ik op tienduizend meter hoogte naast een ander zweef doet het me lachen. De man
kijkt op van zijn film. Ik kijk niet weg. Er wordt kort naar mijn borsten gekeken, naar zijn mond, mijn neus en dan weer allebei
naar voren. De rugleuning van stoel achtenveertig C, The Big Short.
       ‘Jij hebt ruimte nodig.’ De vertrouwenspersoon op school had me met haar handen onder haar kin gevouwen aangekeken
terwijl ze dat zei. ‘Zuid-Afrika is misschien wel het perfecte moment om te gaan bedenken wat je zelf wil, even geen contact met elkaar, gewoon lekker voelen wat je voelt.’ Radiostilte dus. Zuid-Afrika. Zes weken geen contact. Pauze in deze eindeloze strijd. Afleiding tijdens een onderbetaald en veel te druk theaterproject. Pinguïns zien. Ik ga eindelijk pinguïns zien, in het echt. In hun natuurlijke habitat. En geen scrupules, geen gedoe over wij zouden hier niet mogen zijn, die pinguïns zouden ons niet moeten zien. Nee gewoon. Ik, met mijn blije kop op de foto met de pinguïns. ‘Dat gaat je goed doen.’ Dit gaat me goed doen.

 

De man naast me lacht hardop om zijn film, ik schrik wakker, hij mompelt een ‘excuse me’. Geen Nederlander dus. Of hij ziet mij als iemand met een exotischere roots dan de Achterhoek. ‘Geen probleem,’ murmel ik, mijn slaapadem verhullend. Shit. Tot zover het exotische beeld dat hij van me had.
       Mijn nek is stijf, ik kijk naar het kussentje rond die van de man en knijp in mijn schouders terwijl ik theatraal zucht. Je kan
het maar proberen. Hij hoort me niet, opnieuw gevangen door de beelden op het schermpje voor hem. Uit mijn tas pak ik een
zwart notitieboekje, speciaal voor deze reis gekocht. Voorin zet ik mijn naam, zoals in elk nieuw notitieboekje. Waarschijnlijk
verdwijnt het over twee maanden half beschreven in een kast bij de andere notitieboekjes, om er nooit meer uit te komen. Maar
ik heb het nodig, maak ik mezelf wijs. Ik heb een nieuw begin nodig.
       Ik zal mezelf nooit meer geven aan een twijfelaar.
       Ik zet er mijn handtekening onder. Een contract met mezelf. Wie weet helpt het.
       Ja, eigenlijk weet ik het wel.

 

*


Blijkbaar ben ik weer in slaap gedommeld want de geur van vliegtuigeten haalt me uit een lichte droom, die ik meteen vergeet
zodra ik mijn ogen open. Volgens mij is het vis, het stinkt in ieder geval. Sinds mijn puberteit heb ik geen moeite meer met in slaap vallen, ik ben altijd moe en kan met gemak tien uur per dag slapen. In de auto, in een vliegtuig, in de trein. Ik heb al vaak mijn halte gemist omdat ik mijn ogen niet meer open kon houden. Als baby was ik een moeilijke slaper, ik moest mijn ouders kunnen zien of ik zette het op een huilen. Avondenlang hebben ze met koffie op de trap gezeten, zodat ik de bovenkant van hun hoofd kon zien en wist dat ik niet alleen was. Toen ze daarmee ophielden, ‘want we missen het achtuurjournaal’, hebben ze besloten dat ik een baby was die zichzelf in slaap huilde. Toen waren er nog geen onderzoeken waaruit bleek dat een kind bij langdurig huilen stress krijgt en dit de aanmaak van cortisol verhoogt. Laat staan dat ze wisten dat het kan zorgen voor hechtingsproblematiek. Dat zou nu wel het nodige verklaren. Verlatingsangst noemt hij het. Ik noem het geen pijn gedaan willen worden en het tegen de verdrukking in willen blijven proberen.
       ‘Chicken or fish?’ De stewardess kijkt me vriendelijk aan, mijn maag keert zich om. ‘Chicken please.’ Ik probeer niet al te afkeurend naar het bakje te kijken dat ze voor me neerzet. De man naast me neemt vis. De geur is niet te harden. Ik schuif mijn bakje heen en weer over het opklaptafeltje, niet zeker wetend of ik er gewoon aan moet beginnen of dat het veiliger is het te laten staan. Naast me schrokt de man zijn vis gulzig naar binnen, die blijkt taai want hij blijft lange tijd driftig kauwen.

 

Het wordt Les Misérables. Heerlijk janken en mezelf wijsmaken dat het de film is die me zo raakt. Russell Crowe zingt Stars, niet echt mooi maar vol overgave. Het doet me denken aan ons begin. Het begin waarvan we dachten dat dat het einde zou zijn.
Aan de septemberavond waarop we voor de tweede dag op rij zeiden dat het onze laatste keer was, ondertussen bijna anderhalf jaar geleden. Er zouden nog veel van dat soort laatste avonden volgen, maar elke keer vonden we wel weer een reden om het definitieve punt uit te stellen. Die avond was het al vroeg aan het schemeren en had de eik bij de buren een mooie rode kleur. Dat weet ik nog omdat hij me erop wees en ik er een mislukte poëtische opmerking over maakte, in de trant van ‘september is de maand van de bloedende bomen’. Zingend stond hij in de keuken voor mij te koken. Stars in your multitudes scarce to be counted en wat er daarna komt versta ik nooit. Hij heeft een prachtige stem en haalt probleemloos alle noten tijdens zangles. Met de klas kijk ik elke les jaloers toe hoe hij de zangdocente omverblaast. We gingen risotto eten. Mijn lievelingsgerecht. Met broccoli, witte wijn en heel veel kaas. ‘De liefde van de vrouw gaat door de maag,’ zei hij terwijl hij de pan op tafel zette. We waren beiden niet verliefd, zeiden we. Bij hem geloofde ik dat niet. Bij mezelf ook almaar minder. Maar ik was bang dat ik verliefd zijn verwarde met verzorgd willen worden. Pas als het echt goed met me gaat, kan ik die twee van elkaar scheiden.
       Het werd een avond waarop hij mij wilde veroveren met heerlijk eten bij kaarslicht en ik huilend in zijn armen riep dat ik de drempel écht even opnieuw moest doen. ‘Laat me nu gewoon even, anders slaap ik vannacht niet.’ Met tranen van woede
klampte ik me vast aan de deurpost. Stevig klemde hij mij tussen zijn armen en trok me naar mijn bed. Ik was veel te moe om tegen te stribbelen. Ik kon niet weg en dat was een heerlijk bevrijdend gevoel. Veilig tegen zijn borst.

 

Hartslag hartslag hartslag.

 

Hij nam de verantwoordelijkheid voor mijn wereld op zich en ik viel uitgeput in zijn armen in slaap. De volgende ochtend fluisterde ik hem wakker: ‘Wanneer ga je nu eindelijk verkering vragen?’ Hij vouwde zijn hand onder zijn kin en zijn elleboog prikte in mijn hoofdkussen, er verscheen een brede glimlach op zijn half slapende gezicht: ‘Wacht maar.’ Een paar maanden later vroeg hij het op de meest romantische manier ooit en natuurlijk zei ik ja. Een jaar daarna ging het uit, toen weer aan en nu zit ik in het vliegtuig naar de andere kant van de wereld voor een beetje ruimte.

 

Sir, your seatbelt, we are landing.’ De man naast me was ingedut, hij kijkt verdwaasd naar de stewardess en met een slaperig
gezicht maakt hij zijn gordel vast. Hij rekt zich met veel lawaai uit. Iedereen moet weten dat het hem uiteindelijk, na tien uur
vliegen en vier films, tóch gelukt is om even in slaap te sukkelen. ‘Good morning,’ grijnst hij naar me. De geur van vliegtuigeten en ochtendmond slaat in mijn gezicht. Meteen komt staande seks hebben met deze man me weerzinwekkend voor. Ik glimlach
vluchtig, kijk uit het raam en zie Zuid-Afrika groter worden.
       Ik ben gevoelig voor geuren, word misselijk van sterke aftershave of damesparfum. Als ik zelf een geurtje opdoe moet ik niezen. Ik raak ontzettend geïrriteerd als ik iets vies ruik maar het niet thuis kan brengen, dan moet ik aan alles blijven ruiken
tot ik de oorsprong heb gevonden. Ik houd van de geur van boeken en benzine. Een van mijn grootste angsten is dat ik vreselijk stink en niemand me dat vertelt. Op de middelbare school moest ik na elke les een nieuwe deo opdoen. Biologie was Rexona Fresh. Wiskunde, Dove met Aloë Vera. Geschiedenis, Rexona Black and White. Onder de tafel handjes vasthouden tijdens Latijn met Rick, een hele knappe jongen die altijd net iets te graag wilde, Vogue Roxy. Een jaar later handen boven tafel vasthouden tijdens Nederlands met Maurits, mijn eerste vriendje, Dove Mandarin.

 

‘We gaan over vijf minuten landen in fucking Afrika.’ Een van de muzikanten aan het andere gangpad zwaait vrolijk naar me. Ze heeft in dit project de rol van bandleider en pianiste. Op school begeleidt ze ook altijd iedereen van onze klas voor het
zangtentamen. Vol overgave hakt ze dan in op de piano, haar gezichtsuitdrukking verandert om de seconde en haar slanke
vingers vliegen over de toetsen, vaak kijk ik liever naar haar dan naar degene die zingt. Vlak voor mijn tentamen, toen we nog
een laatste keer het nummer Once upon a dream zouden doornemen, een verschrikkelijk lied waarmee ik volgens de zanglerares zou leren hoe ik met volume mijn kopstem kon gebruiken, en ik mijn beklag deed over onze klasgenoot en onze nieuwe sketch, schreeuwde ze over haar woeste pianospel heen: ‘Hij wil helemaal niet met jou samenwerken, hij wil gewoon in je broekje.’ Van schrik zette ik de verkeerde toon in. Blijkbaar was ons geflirt toch niet zo onopgemerkt gebleven als we dachten.
‘Ik maak maar een grapje, rustig maar.’ Ze begon opnieuw aan de intro en weer zette ik fout in.
       Mijn medepassagiers beginnen te klappen als de gordellampjes uitgaan. Ik weiger mee te doen. We klappen ook niet als
de buschauffeur ons netjes bij onze halte heeft afgezet, terwijl er in het wegverkeer veel meer dodelijke ongelukken zijn dan in
de lucht. Als het begin van een flashmob staat iedereen tegelijk op. Ik blijf zitten en kijk naar de man die zich uit zijn gordel
worstelt en zich nogmaals uitrekt. Mijn telefoon zet ik van de vliegtuigstand.


Laat je het weten als je veilig bent geland?

 

Ik stuur mijn moeder emoji’s terug, een vliegtuig met een duimpje, een hartje en een palmboom. Ik ga naar de chat met hem, het laatste wat we elkaar hebben gestuurd is van twee dagen geleden: Slaapwel x. Misschien moet ik hem ook een emoji sturen, dezelfde als bij mijn moeder alleen dan zonder het hartje. Of alleen een palmboom. Dat zal hij wel begrijpen. Of een pinguïn. De man naast mij knikt naar me. ‘Have a nice stay.’ Ik mompel ‘you too,’ waarbij Bono altijd direct With or without you in mijn hoofd begint te zingen, en knik terug.
       Mijn telefoon stop ik weer in mijn broekzak en ik schuifel uit mijn stoel. Ik ben een van de laatsten die het vliegtuig verlaat.
De stewardessen groeten me vriendelijk, ‘have a nice stay, thanks for flying with us,’ en ik loop naar de trap. Met een grote teug adem ik in door mijn neus. Het ruikt warm, naar zon en zandstof. Ik glimlach breed naar de groep die onder de trap in het felle licht op mij aan het wachten is. Oh my god, ik sta in Zuid-Afrika.


Meer leesfragmenten

Leesfragment: We worden er niet jonger op - Michel Follet

We worden er niet jonger op is het vervolg van het in 2021 verschenen relaas Wanneer zien we u terug? over twee eigenzinnige negentigplussers in een woonzorgcentrum. Veel lezers herkenden zich in de petites histoires vol tragiek en humor. Nooit zwaarmoedig, wel realistisch en vaak onverbloemd. Lees hier het voorwoord van het nieuwste boek van Michel Follet.

Lees meer »

Leesfragment: De Panter praat - Guinevere Claeys & Johan Faes

Adriaan Raemdonck is een pionier in de kunstwereld. Hij heeft het beroep ‘galerist’ zichtbaarder gemaakt, vocht voor de rechten van kunstenaars en speelde als voorzitter van de Federation of Art Galleries ook op Europees vlak een voortrekkersrol. Zijn galerie De Zwarte Panter is de langst bestaande van het land en beschikt over een levendig archief van de twintigste-eeuwse schilderkunst in België. In De Panter praat dienen twaalf postulaten als emblemen om vijftig jaar kunstgeschiedenis te markeren. Lees hier het eerste hoofdstuk.

Lees meer »

Leesfragment: Tir Arthur - Erik Vlaminck

In Tir Arthur worden we geconfronteerd met Arthur Van Hooylandt, een van de hoofdpersonages uit Suikerspin. Vijftien jaar later baat Arthur een schietbarak uit op de kermis en is hij nog steeds wie hij was: een egocentrische bullebak die alles en iedereen in het vizier neemt. Tot hij op een keerpunt belandt…

Lees meer »