Leesfragment: Terugkeer naar het Rattenkasteel - Don Vitalski

Met Terugkeer naar het Rattenkasteel. De avonturen van Nero Baddevinus heeft Don Vitalski een literaire roman geschreven naar de personages van Marc Sleen. Nieuwsgierig naar dit magistrale avontuur waarin de stripheld Nero tot leven komt als romanfiguur? Hier lees je het eerste hoofdstuk.


Terugkeer naar het Rattenkasteel
Don Vitalski

ISBN: 9789464341447
Prijs: €21,99


Lezers, voorwaar – hier begint: een gloednieuw avontuur van onze grote held Nero!

Let wel: voor het eerst ooit in de vorm van een literaire roman – simpelweg omdat het daar eens tijd voor werd!

Met in de hoofdrol: onze geduchte held Nero zelf – die, na 75 jaar, moet zien terug te keren naar het lugubere Rattenkasteel in Erps-Kwerps!

Om daar, juist zoals toen, de arme Van Zwam te gaan bevrijden – uit de klauwen van de vermetele Ratsjenko!

Doch met evenééns in de hoofdrol: Petoetje en Petatje – die overal waar mogelijk, voor de duivel niet bang, hun fiere Nonkel zullen bijstaan en begeleiden!

En met nog méér: Kapitein Tuizentfloot – die, door de toverkrachten van Hela De Heks, zal dreigen te veranderen in een kever!

Met Jef Pedal en Jan Spier, maar ook met de gloednieuwe, verleidelijke Hospita genaamd ‘Madam Frieda’ – de vermoedelijke dubbelgangster van Madam Pheip. Kijk zelf, lezers, hoe zij met haar tomeloze pijprook en haar gevreesde paardenzweep haar personeel tiranniseert!

Een bloedstollende geschiedenis waarin, voor het eerst ooit, een van de nevenpersonages van Nero definitief doodgaat. Dat wil zeggen: zal sterven, inderdaad. En waarin Nero zelf zich schuldig maakt aan iets onuitsprekelijk schandaligs…

Genoeg tijd verloren! Ga zitten en sla aan het lezen – voordat dit boek gedaan zal zijn, nog voor iemand eraan is begonnen!...


Hoofdstuk I

Naar de wenken van Adhemar

 

I.1.
Het was laat in de avond toen onze held, Nero Baddevinus, wereldvermaard dagbladverschijnsel, in het dorp arriveerde. Het fameuze Erps-Kwerps, ditmaal ongekend winters. Diep verborgen onder een geheimzinnige, blanke sneeuw. De glooiingen in de verte waren vast en zeker die van het Silsombos, dat er bijna dreigend bij lag, gehuld in mist en duisternis. Er deed zich niet het minste sprankeltje licht voor, waarvan je zou hebben kunnen afleiden dat dáár ergens, in de verte, zijn eindbestemming hem wachtte. Het allergriezeligste Rattenkasteel… Waar Nero, op aandringen van zijn excentrieke Zoon Adhemar, speciaal naar was teruggekomen. Na meer dan 75 jaar!...
       Op een smalle, houten brug, die van de hoofdweg naar het dorp leidde, stond ons hoofdpersonage, zich krabbend achter zijn oren, een geruime tijd in de leegte naar boven te staren. Daarna ging hij voort, op zoek naar een onderkomen voor de nacht.
       Rechts onder zijn zware, doorweekte linkerschoen, maat 47, ontwaarde Nero de zorgvuldige handtekening van een persoon die hij totaal niet kende. Niet die van Marc Sleen, niet die van Dirk Stallaert. Wat gek was – maar tegelijk ook een beetje te verwachten. De laatste paar ogenblikken scheen Nero namelijk, opeens, te zijn getekend in een compleet ándere stijl dan anders. Veel ingewikkelder, en met belachelijk veel reliëf. Hij vóélde zich ook, behalve slaperig, een tikkeltje eigenaardig. Hij scheen meer emotioneel dan gewoonlijk.
       Hij arriveerde bij een Herberg. Daarbinnen was iedereen nog wakker. Hoewel de Herbergier, die zich nauwelijks aan hem voorstelde, voor Nero geen eigen, aparte slaapkamer in de aanbieding had, bleek hij toch wel bereid hem een zeker ligplekje toe te wijzen, in een hoek van het dompige vertrek.
       Net als de vorige keer toen hij in deze buurt rondhing, leek Nero te worden belaagd door een regelrechte soort van slaapziekte;
zodat hij vanavond ook, als het moest, zittend zou kunnen indommelen, met zijn grote, ronde pompoenhoofd op een van de tafels.
       Sommige boeren zaten nog bij hun bier, druk pratend, dobbelend en kaartend.
       De Herbergier zelf zei weinig. Nadat hij eigenhandig een zak stro van de zolder was gaan halen, gromde hij: ‘Ga ginder maar liggen, bij die kachel.’
       Het betrof dus gelukkig een verwarmde hoek. Dat al zeker. De boeren werden stil… En terwijl Nero zijn vermoeide twee oogbollen langzaam over het gezelschap liet wegdwalen, viel hij inderdaad zeer spoedig in slaap.

I.2.
Maar niet voor lang. Hij deed zijn ogen weer open, en naast hem stond een rijzige, magere jongeman, gekleed als voor een avondfeest. Zijn lange, zwarte piekharen vielen van onder een felblauwe, vilten hoed op zijn schouders. Zijn ogen rond als twee glazen bollen glinsterend achter een stel fenomenaal ronde brilglazen.
       Enkele boeren hadden nieuwsgierig hun stoel gedraaid. Toch gingen zij nog voort met dobbelen en kaarten.
       Pas toen de jongeman nog dichterbij kwam, werd onze dappere Nero iets merkwaardigs duidelijk: de jongeling droeg een bijzonder eigenaardige snor, namelijk in de vorm van een stel muzieknoten.
       ‘Welk een ramp,’ sprak deze figuur. ‘Mijn teergeliefde viool te zijn kwijtgespeeld!’
       ‘Je zegt?’ vroeg Nero.
       ‘Echt doodjammer,’ ging de jongeling verder. ‘Anders had ik graag de Sonate in D Kleine Scherts voor u gespeeld – zoals ik stééds deed, voor álle nieuwkomers in het dorp!’
       ‘Let maar niet op hem,’ mopperde de Herbergier in het voorbijgaan. ‘Zoals je misschien weet, behoort dit dorp toe aan het fameuze Rattenkasteel. Daar heb je wel honderd slaapkamers, alle even weelderig, zoveel je maar wil. Maar niemand mag daar binnen zonder de uitdrukkelijke toestemming van Ratsjenko. En da’s het lastige: jij bent niet in het bezit van zo’n vergunning. Want anders was je simpelweg niet híér.’
       Nero kwam min of meer weer overeind, de kriebelende laurierblaadjes achter zijn linkeroor weer goed schikkend. ‘Ik zou inderdaad, en dringend ook, in dat fameuze Kasteel binnen moeten geraken. Voor een hachelijke kwestie, een zaakje van leven of dood!’
       ‘Jij bént er al eens geweest?’ vroeg de Herbergier bijna kwaad. ‘Binnen in het Rattenkasteel?’
       Bij de boeren werd hier en daar een hoofd geschud.
       ‘Da’s simpelweg niet mogelijk. Daar kán een buitenstander nooit zomaar, op een-twee-drie, naar binnen. En nog minder ooit terug naar buiten!’
       ‘Klopt,’ zei de Muzieknotensnor. ‘Anders was ik mijn viool daar gewoon weer gaan terughalen!’
       ‘Moet ik misschien ook een vergunning hebben om in deze Herberg te overnachten?’
       ‘Zelfs om een viool te mogen vasthouden, moet je tegenwoordig jarenlange debatten voeren!’
       ‘Maar – dan zal ik zo’n vergunning toch meteen eventjes gaan halen?’ zei Nero, geeuwend. Hij duwde het deken van zich af, alsof hij zou gaan opstaan. Opnieuw die vreemde tekenstijl, die krankzinnig vele details en felle, diepzinnige kleuren… Ieder stofje in de lucht scheen zich te willen opdringen aan zijn zenuwstelsel…
       ‘Eventjes gaan halen? Bij wie dan wel, jij slimmerik?’
       ‘Bij Ratsjenko, nogal wiedes.’
       ‘Hoor je dat?’
       ‘Bij wie anders? Ik ken die gevaarlijke gek, die gekke dokter! Die leptosome hersentransplantator! Tot voor kort zat die zelfs, dankzij mijn eigen, heldhaftige toedoen, veilig en wel achter de vergrendelingen van een gekkenhuis in Lovenjoel.’
       ‘Maar – jij beledigt onze grote meester-uitvinder! In het midden van de nacht bij Ratsjenko zelf om een vergunning gaan bedelen?’
       ‘Is dat dan onmogelijk? Waarom heb je mij anders wakker gemaakt?’
       ‘Houd je manieren maar! Wij eisen respect voor het gezag van onze geleerde! En anders kan je dit grondgebied maar beter meteen verlaten – weg uit Erps-Kwerps, maar ook uit Kampenhout, Kortenberg, Meerbeek en Veltem-Beisem! De oppermacht van Ratsjenko breidt zich uit!’

I.3.
Wat was dit voor onzin? Waar hadden die sukkels het over? Ratsjenko een grote geleerde? Eerder zou de Noordzee, met haar boten boven op het oppervlak, naar omhoog komen tuimelen. ‘Het zal rap gedaan zijn als dat hier nog lang gaat duren,’ mompelde Nero rustig.
       Hij ging weer liggen, trok zijn ruige, warme paardendeken tot aan zijn kin. Tenminste: in de mate waarin je werkelijk zou kunnen spreken van zoiets als een kin. Zijn hoofd stak boven op zijn twee schouders: zonder daartussenin een bot, een pees of wat ook. Reeds als kleuter werd hij daarom uitgelachen. 
       ‘U gaat inderdaad te ver, beste kerel,’ zei de Muzieknotensnor zachtjes. ‘Maar onder ons: er valt wel iets voor uw gedrag te zeggen. De Herbergier heeft volstrekt geen verstand van cultuur, en ook deze ordinaire, gokverslaafde witloofboeren hebben geen benul! Ik wil mijn viool terug, da’s alles. Dus misschien zou u mij daarmee kunnen helpen?...’
       ‘Ik heb al genoeg zorgen aan mijn kop.’
       ‘O ja?’ zei de Herbergier, opnieuw langskomend. ‘Wat voor zorgen dan wel? Wat dóé jij hier eigenlijk, met jouw arrogantie? Wat kom jij hier nu zoeken?’
       ‘Als je het wil weten: ik ben alleen maar naar deze barre, beruchte plek teruggekomen op aandringen van mijn wereldvermaarde
Zoon, het fel bejubelde mensenkind genaamd Adhemar – wiens raad je wel móét opvolgen, je kan nooit íéts tegen hem inbrengen.’
       Zoveel klopte zéker. Toen dat kleine, vinnige kereltje nog maar pas was geboren, slaagde het er toch al meteen in, na twee minuten al, om bij de toezichthoudende ambtenaar een opslag los te krijgen voor zijn eigen kindergeld. Dat soort fratsen, zonder ophouden. ‘Jullie kennen mijn beruchte telg, neem ik aan? Adhemar Baddevinus?’ 
       ‘Adhemar – nooit van gehoord.’
       ‘Bij mij doet het wel een belletje rinkelen,’ zei de Muzieknotensnor.
       ‘Laat al maar zitten. Mijn assistenten,’ zei Nero toen, ‘zullen hier morgenvroeg aankomen – met een rijtuig. Hoe slim van ze! Zelf wou ik de kans op een wandeling door de sneeuw niet missen – al kreeg ik daar snel spijt van, verdomd! Ik ben meerdere keren de weg kwijtgeraakt. Ik ben zelfs twee keer na elkaar in een volledig verkéérd verhaal aanbeland…’
       Inderdaad – hoe bepaald schokkend was dat geweest… De eerste keer was Nero terechtgekomen in een album van de Smurfen – gedurende maar één enkel prentje, dat telde niet echt. Maar de tweede keer was hij voor vele, vele bladzijden aan één stuk door per ongeluk in een herdruk verzeild geraakt van De Lustige Kapoentjes. Wat op zich niet eens zo slecht was, fantastisch mooi getekend, in zwart-wit en rood…
       ‘Hij is gek!’ zei, met een rilling, de Herbergier.
       ‘Goed dan,’ besloot Nero. ‘Dan neem ik voorlopig vrede met deze strozak. Een goeie nacht, mijne heren.’ Hij draaide zich om bij de stoof, met zijn gezicht naar de gloeiende warmte.

I.4.
Net zoals de vorige keer toen hij hier rondhing, voelde Nero zich weer aldoor bedwelmd worden. De slaapziekte, regelrecht… Je zou dit gevoel, bedacht hij, als volgt willen beschrijven: beneveld als door chloroform. Want niemand kreeg, in waarheid, ooit van zijn leven te maken met chloroform – behalve juist Nero, als dé grote uitzondering; die werd zelfs juist, dag in, dag uit, door chloroform overspoeld… Maar de vorige keer toen hij, in het Rattenkasteel, door deze slaapziekte werd geplaagd, als door de steek van een tseetseevlieg, toen merkte Nero dat hij, raar genoeg, van het opsnuiven van chloroform juist klaarwakker werd.
       Hoe was dat eigenlijk mogelijk?
       Waaraan lag dat, destijds?
       Dit absurde vraagstuk stak vandaag pas de kop op. Toentertijd, 75 jaar terug, in het jaar 1948, gebeurden dit soort van
toverachtigheden eenvoudigweg vanzelf, gratis en zonder gedoe. Het leven was toen argeloos, de dagen waren één simpele slapstick. Pas nu, sinds zijn weerzien met het dorp, schenen de filosofie en de vervreemding daarvan, zich aan hem te willen opdringen.

I.5.
‘Hij is gestuurd door een infantiele geleerde… Een onvolwassen peuter, die echter geniaal zou zijn. Een uitvinder, die met het Kasteel zelfs rechtstreeks in verbinding zou staan…’
       Nero hoorde de vele aarzelende opmerkingen achter zijn rug aan. Toen klonk er een stevige, om niet te zeggen rond uit imperialistisch aandoende vrouwenstem door het vertrek, eensklaps. ‘Wat voor flauwekul, verduiveld! Heb ik nog niet genoeg aan mijn kop? Los dit dan toch op!’ 
       Hij was meteen zeer nieuwsgierig naar deze mevrouw. Om zo krachtig te kunnen schreeuwen, moest zij er vast erg imposant
uitzien. Maar hij durfde zich niet te bewegen.
       De Herbergier vond zijn zelfzekerheid weer en sprak: ‘Ik zal eens rondbellen en informeren.’
       Nero draaide zich weer om, op zijn nat bezwete rug. Vergeefs loerde hij in de richting vanwaar die vrouwenstem had
weerklonken…
       Hij zag de boeren hun hoofden bij elkaar steken. De komst van deze nieuweling, de indringer die hij was, bleek duidelijk een ontzettende gebeurtenis.
       De vorige keer toen Nero hier kwam, had hij zich in dat grootse, fameuze Rattenkasteel van ze te voet naar binnen begeven, in vliegende vaart en zonder reservaties vooraf. Gewoon door die ijzeren voorpoort daarginder naar binnen stappen – en basta. Vandaag scheen zo’n bezoek dus een pak minder eenvoudig… Alles wat er nu plaatsgreep, scheen te worden omgord door mysterie… De kleine Adhemar had hem daar trouwens voor gewaarschuwd. ‘Laat je niet afleiden, teergeliefde Vader! Denk aan Van Zwam, en verder aan niks of niemand!’

I.6.
De deur naar de keuken daarbinnen scheen wijd open te zijn gedraaid. De indrukwekkende gestalte van een kloeke, rondborstige
dame kwam naar voren, een meesteresachtige verschijning met hoog opgestoken, kastanjebruin haar, afhangende schouders, zéér brede heupen en stevige, als piketten naar de grond priemende kuiten. Vast en zeker de hospita – de regelrechte Bazin des Huizes. In haar mooie, pruilende mond stak een medium billiardpijp, welk kleinood zij juist nu, op ditzelfde moment, met een breedvoerig gebaar aan het opsteken was. Zodat zij Nero, tussen haar kort puffende rookwolkjes in, plotsklaps bijzonder bekend voorkwam. Maar vreemd genoeg voelde hij vlinders in zijn buik, bijna letterlijk…
       Op een slaafse manier draaide de jongeling met de muzieknotensnor zich naar haar toe. ‘Alles komt goed,’ prevelde de man.
       ‘Maak dan voort!’
       Intussen begon reeds het gesprek aan de telefoon.
       De conciërge van het Rattenkasteel was nergens meer te pakken te krijgen… Ook de tweede conciërge en zelfs de nachtwaker waren reeds gaan slapen, zo bleek… Maar in de lobby, hoorde Nero, was een zekere Adam beschikbaar – voluit scheen die mens te worden genoemd: ‘Adam Appels’. En aan déze merkwaardige persoon was het, dat de Herbergier zijn relaas deed.
       ‘Hoe die eruitziet? Een vreemd ogend persoon, alleszins. Van een onmogelijk te bepalen leeftijd, maar met een bijzonder
rondvormig mensenhoofd. Maar zonder een kin…! Een stel laurierblaadjes draagt hij achter zijn oren…’
       Na eventjes te hebben geluisterd, sprak de Herbergier weer voort: ‘Een dikke kerel met een ouderwets wit hemd… Met daarop een scharlakenrode strik… Clownesk – op een thrillerachtige manier…’
       Dan sprak hij: ‘Een landmeter? Neen, dat zeker niet! Een landmeter – daar heeft hij ons niks van gezegd!’
       Na een lange stilte ging de Herbergier toch opnieuw voort. Deze Nero zou zijn gestuurd door een zekere Adhemar – een
wonderkind, misschien zelfs nog maar een baby. Tenminste, als dit allemaal zou kloppen. Dit vroeg toch zeker om een soort van officiële bevestiging? Kon iemand daar eens naar informeren? Desnoods bij de centrale lobby, of zo? ‘Neen,’ hernam de Herbergier zenuwachtig. ‘Een landmeter, dat kan bijna niet!’

I.7.
Voorzichtig probeerde Nero zijn zware hoofd een beetje op te heffen. Om die grote, stoere mevrouw nog eens te bekijken. Maar telkens als zij, op haar beurt, in zijn richting keek, verlegde hij zijn bange blik.
       De vorige keer toen Nero hier kwam, waren Erps-Kwerps en alles wat erbij hoorde, met zekerheid nog in zwart-wit getekend.
Vanavond zag alles er zo anders uit, zo fel en indringend – als uit een andere dimensie, effenaf. Wat zat hier nu toch achter?
       Opnieuw viel zijn blik, nu min of meer per ongeluk, op de pijp rokende mevrouw in de deuropening. Het moest worden
uitgesproken, beste lezers: als twee druppels water deed zij denken aan Madam Pheip. Het was gewoon niet anders. In het verleden hadden Nero en Madam Pheip weleens vlak naast elkaar in een en hetzelfde bed gelegen, in Nero’s eigen slaapkamer zelfs; daar was toen niets erotisch aan geweest, beiden waren doodziek en bewusteloos – maar toch had Nero’s echtgenote, de doortastende Bea, er toen niks beters op gevonden dan dit bed, precies tussen hen in, in twee gelijke stukken uiteen te zagen – letterlijk, met een handzaag! Wat ongemeen veel kracht van haar moest hebben gevergd: in haar eentje, met de hand, een teakhouten dubbelbed in de volle lengte doormidden zagen, met zelfs de dekens en de dubbelmatras er nog bovenop.
       De Hospita – zij was toch zeker de hospita? – verdween uit zijn gezicht. En zij keerde niet meer weer. Maar zijn hart bonsde tot in zijn keel als hij, meteen reeds, aan haar terugdacht.

I.8.
De telefoon rinkelde – zo vlug alweer! De Herbergier kwam opnemen, en zeer haastig werden een paar onverstaanbare woorden heen en weer gemompeld.
       ‘Precies wat ik zei!’ riep de Herbergier, weer inleggend. ‘Ze weten daar van niks! Ze kennen daar geen Adhemar, en minder nog diens vader! Die vent, hier in het stro, is een vulgaire, leugenachtige zwerver – en zo níét, dan zeker nog veel erger!’
‘Goed zo!’ sprak, vanuit de keuken, de lijvige mevrouw met de pijp zeer luid. ‘Dan kan hij ons meteen komen helpen – bij de vaat!’
       Kortstondig voelde Nero zich helemaal bang worden. Bang voor deze woorden, voor deze kamer, voor dit gehele, krankzinnige
gezelschap.
       De telefoon ging echter opnieuw, zo mogelijk nóg indringender dan tevoren. ‘Rinnnnn!! Rinnnnn!!’ Gespannen kwam de getergde, vermoeide Herbergier de hoorn maar weer opnemen. 
       Wat ’n verhaal, dacht Nero schrikachtig. Waarom gebeurt er zo weinig – alleen maar dit suffe getelefoneer?
       Maar toch wel, tegelijkertijd, aldoor die dreigende, beklemmende atmosfeer dus in de lucht…
       Langdurig stond de Herbergier naar een of andere verklaring te luisteren. Tot slot sprak hij uit, met een gedempte stem: ‘Een vergissing? Het… het spijt mij… het spijt mij ten zeerste!... Hoe vreselijk – om dát nu te moeten vernemen… Het hoofd van de centrale lobby zelf?? Wat? Ratsjenko zelf?? Zeer vreemd… Alles uitleggen – aan die vent? Jullie bedoelen: aan de vader van dat… dat wonderkind?’
       Schuchter kwam de Herbergier naar Nero toe geschuifeld, hem meteen omstandig uitnodigend om elders te gaan liggen.
       ‘Naar waar moet ik dan?’
       ‘Naar een van de kamers boven. Daar heb je veel meer luxe. Je zal zien, het zal je deugd doen!’
       Tot zijn eigen verrassing merkte Nero dat hij dit aanbod simpelweg afsloeg. Zelfs best resoluut. Alleen accepteerde hij met graagte een warm drankje, hem geoffreerd door de jongeling met de muzieknotensnor. Een figuur die zich, pas nu,  kenbaar maakte bij zijn voornaam en zijn familienaam: voluit heette deze meneer zodoende ‘Amadeus Moderato’.
       Uit het drankje dat Nero was aangereikt, scheen een vreemde, breed walmende, aardedonkere rook op te stijgen… Van een dienster, gecommandeerd door de pijp rokende Hospita, aanvaardde Nero een hem aangereikte, met water gevulde waskom, een ouderwets stuk zeep en een netjes gevouwen badhanddoek.
       Er werd niks meer gezegd. De boeren stroomden naar buiten, met een afgewend gelaat. De olielampen werden uitgedraaid, de kaarten en de dobbelstenen werden achtergelaten op de tafels. En Nero zelf werd met rust gelaten, eindelijk.

 

Wordt vervolgd…


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »

Leesfragment: NOU EN - Patrick Van Gompel

In NOU EN gaat Patrick Van Gompel onverdroten op zoek naar de ziel en het karakter van de Nederlanders. Hij baseert zich hiervoor op tientallen interviews met spraakmakende BN’ers en gewone noorderburen. Hij vult dit aan met een rijke voorraad aan liedjes, boeken, cabaret en media. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Van Gompels boek over het land van kaas en klompen.

Lees meer »