Leesfragment: Suikerspin - Erik Vlaminck

In Suikerspin (2020) weet kermisexploitant Jean-Baptist Van Hooylandt de hand te leggen op Joséphine en Anastasia, een Siamese tweeling die hij tentoonstelt op Vlaamse kermissen. De sporen die deze situatie nalaat, zijn later in de lotgevallen van het nageslacht van Van Hooylandt nog altijd merkbaar. Lees hieronder de eerste hoofdstukken van Vlamincks roman.


Suikerspin
Erik Vlaminck

ISBN: 9789460019524
Prijs: €20,00


Proloog

Un phénomène extraordinaire
1893-1908


Het bericht dat bij boerenknecht Cyrille Froidecoeur en zijn vrouw Cathérine Verflachem een duivelskind is geboren, veroorzaakt op 16 maart 1893 opschudding in het Noord-Franse arbeidersdorp Cysoing.
     ‘Het gevolg van het kwalijke socialisme, van de opstand tegen de bestaande orde en van de veelwijverij in de arbeidersstand.’
     ‘Het monster heeft Cathérine bij de geboorte gewoonweg opengereten. Het was nog niet helemaal uit de moederschoot of het begon de bakervrouw te krabben en te slaan.’ 
     ‘Het gedrocht is zo verschrikkelijk misvormd dat er geen woorden voor zijn. En al tijdens de geboorte begon het lasterlijke woorden te schreeuwen. En dus hebben ze het in een beestenkist moeten steken en het meteen moeten wegvoeren naar een gesticht in Parijs, waar er verstevigde kerkers zijn.’

De realiteit is prozaïscher maar toch hallucinant. Cathérine Verflachem bevalt die dag van een Siamese tweeling. De ervaren vroedvrouw van Cysoing slaagt erin de kinderen in leven te houden maar de moeder overleeft het kraambed niet. Pas na de bevalling wordt uit het nabijgelegen Roubaix een dokter opgeroepen, dokter Deruelles. De vroedvrouw heeft hem erbij laten roepen. Omdat ze niet wist hoe ze de aan elkaar gegroeide kinderen moest verzorgen. Allicht wist ze ook niet waar ze ermee naartoe moest. En ze had, hoe dan ook, toch een dokter nodig om de overlijdensakte van moeder Cathérine Verflachem te laten opstellen.
     In die overlijdensakte noteert dokter Deruelles als doodsoorzaak ‘massaal bloedverlies en hartkramp na barensnood.’ Maar hij beschrijft ook in een kort rapport hoe de tweeling aaneengegroeid is: ‘Het betreft één tweehoofdig lichaam waarin twee harten kloppen. Het lichaam heeft twee normaal geproportioneerde benen en vier armen waarvan de twee middelste armen opmerkelijk kleiner zijn dan de buitenste armen. De twee hoofden hebben een afzonderlijke ademhaling die goed functioneert. Het lichaam splitst boven het bekken. Er waren twee navelstrengen aanwezig en hoewel er slechts één abdomen, pubis en aars is, zijn er naar alle waarschijnlijkheid twee spijsverteringsstelsels die al dan niet zelfstandig werken. De ademhalingsstelsels zijn alleszins duidelijk gesepareerd.’
     Dokter Deruelles acht de overlevingskansen van dit ‘phénomène extraordinaire’ gering. De man vergist zich.
     Ook op het gemeentehuis van Cysoing weet men duidelijk geen raad met de wonderbaarlijke geboorte. Op 16 maart wordt Anastasie Désirée Froidecoeur ingeschreven in het geboorteregister. Pas drie dagen later, op 19 maart, is men blijkbaar tot het besluit gekomen dat een Siamese tweeling uit twee mensen bestaat want dan pas komt de naam Joséphine Cathérine Froidecoeur in het boek. Allicht kreeg Joséphine haar tweede naam omdat iemand op die manier eer wilde bewijzen aan haar overleden moeder.
      Opvallend is dat de namen van de tweeling niet vermeld worden in het parochiale doopregister. En eigenaardig genoeg zijn in de plaatselijke pers geen berichten te vinden over de uitzonderlijke gebeurtenis.

De tweelingzusjes brengen hun eerste levensjaren door in het Maison du coeur de la République, een verpleegtehuis voor armlastige en hulpbehoevende bejaarden in Roubaix. Vermoedelijk was nergens een beter en discreter onderkomen te vinden. Dokter Deruelles bezoekt de tweeling geregeld en hij blijft daarbij zijn observaties neerschrijven.
     Op 9 maart 1894 noteert hij: ‘De Cysoing-tweeling lijkt de kaap van het eerste levensjaar te zullen ronden. Het is een onverwachte evolutie dat ziekte en verzwakking uitblijven. Komt het misschien door de permanente separatie en afscheiding van buitenlucht en proletariaat dat ziektekiemen en besmettingen uitblijven? De vrees is gegrond dat problemen van praktische en opvoedkundige aard zich spoedig zullen aandienen.’
     Twee jaar later, op 20 maart 1896, schrijft hij in zijn rapport: ‘De twee afzonderlijke bovenlichamen ontwikkelen zich apart. Vooral de geestelijke ontwikkeling van de beide partikels verloopt ongelijk.

Het ene hoofd spreekt zoals elk kind van drie jaar spreekt en het vertoont duidelijke en normale tekenen van emotie. Het andere hoofd brengt geen verstaanbare woorden voort en is apathisch voor de omgeving. De twee middelste armen worden bijna niet gebruikt en blijven onderontwikkeld. De vingers van de handen aan die middelste armen vertonen amper spiertractie. Wanneer het dubbele lichaam bij de buitenste armen ondersteund wordt en rechtop wordt gehouden, maken de benen trap- en loopbewegingen. Zelfstandig lopen is niet mogelijk omdat de breed uit elkaar staande en niet gesynchroniseerde bovenlichamen de balans verstoren.’

Op vierjarige leeftijd verhuist de tweeling naar België en komt terecht in het Sint-Barbaragesticht, een kleine kloosterinstelling in de buurt van Ronse, waar wezen en zwakzinnige kinderen verblijven. Het lijkt waarschijnlijk dat dokter Deruelles betrokken was bij de beslissing om de kinderen in Ronse onder te brengen want hij blijft hen ook daar bezoeken. In april 1900 schrijft hij de volgende bevindingen neer: ‘De aparte geestelijke ontwikkeling van de twee separate bovenlichamen blijft merkwaardig. De ene kant lijkt verstandig en wel, de andere kant blijft achterlijk en quasi emotieloos. Allicht ligt een acuut zuurstoftekort bij de geboorte hieraan ten grondslag. Vanwege de aanwezigheid van verstandelijke alertheid zouden de zusters toch godsdienstlessen, leeslessen en rekenlessen willen opstarten. Vraag is of dergelijke geestelijke verheffing niet voor nog meer leed zal zorgen. Nu al leidt de onmogelijkheid tot lopen vanwege de abjecte houding van de ene kant tot zichtbare frustratie bij de willende kant. Groter vermogen versus onvermogen zal de frustratie slechts verhogen.’
     In juni 1902 schrijft dokter Deruelles in een brief aan de overste van het Sint-Barbaragesticht: ‘Vanuit Parijs wordt mij andermaal bevestigd dat een scheiding van de kinderen zekerlijk niet tot de mogelijkheden behoort. Alle pogingen die gedaan werden om dergelijke operaties uit te voeren zijn faliekant afgelopen. Wij kunnen niet anders dan berusten in de toestand.’
     In diezelfde maand overlijdt dokter Deruelles. 
     Behalve op de geboorteakte is in brieven of documenten die betrekking hebben op de tweeling nergens iets terug te vinden van of over vader Cyrille Froidecoeur. Het lijkt erop dat hij nooit contact met zijn kinderen heeft gehad.

In het archief van het klooster van de Zusters van Barmhartigheid in Geraardsbergen bevindt zich de correspondentie van Zuster Marie-Françoise (‘wereldse naam’: Philippine Barbé), die van 1891 tot 1910 overste was van het Sint-Barbaragesticht in Ronse. Tussen die correspondentie zit een envelop die ansichtkaarten bevat. Het zijn kaarten met stadsgezichten van de stad Gent: het Gravensteen, de Sint-Baafstoren, het begijnhof van Sint-Amandsberg...


Gent, 12 september 1906


Chère Soeur Marie-Françoise,

Papa en maman zorgen goed voor ons. Ik ga het rapper gewoon worden dan ik had gedacht. We slapen in een bed van donsveren. Maman heeft dat bed laten komen omdat wij altijd rugpijn hebben. Vanuit onze kamer kunnen we grote bomen zien en op de straat horen we automobielen rijden. Ik heb geweend omdat Anastasia de pop die ik van u gekregen heb, heeft stuk gebeten. Maman heeft mij een andere pop gegeven maar dat is niet hetzelfde. Ik bid elke avond mijn rozenkrans. Het is spijtig dat wij hier niet naar de H. Mis kunnen gaan. Uw toegenegen

Joséphine


*

Gent, 20 maart 1907

Chère Soeur Marie-Françoise,

Hartelijk dank, ook namens maman, voor de verjaardagswensen die wij van u mochten ontvangen en speciaal ook voor het prentenboek dat u hebt meegestuurd. Wij mochten op onze verjaardag met een gesloten sjees door de stad rijden. We zagen kerktorens en al het drukke volk in de straten. Maman was bij ons en ze heeft de winkel gewezen waar ze onze kleren laat maken. Ik heb ook kinderen met een tol zien spelen. Ik zou ook graag buiten willen komen maar maman zegt dat ik het geluk binnen moet vinden. Wij bidden voor u en voor alle kinderen van Sint-Barbara. Uw toegenegen

Joséphine

*

Gent, 20 juli 1907

Chère Soeur Marie-Françoise,

Het is feest en kermis in de straten van de stad. De muziek komt tot in onze kamer. Graag zou ik de kermis zien. Maman zegt dat het later misschien wel eens zal kunnen. Anastasia is blij als ze muziek kan horen. Ze zingt soms maar ze kan nog altijd geen woorden maken. Maman laat mij boeken lezen met verhalen over verre landen. Maman is al in verre landen geweest en ook al in de Congo. Wilt u de goedheid hebben om de groeten over te maken aan Soeur Marie-Albertine? Ik denk heel dikwijls aan de hof en aan tal van andere dingen van Sint-Barbara. Uw toegenegen

Joséphine

*

Gent, 8 november 1907

Chère Soeur Marie-Françoise,

Ik ben blij u te kunnen laten weten dat wij spoedig onze Heilige Communie zullen kunnen ontvangen. De Eerwaarde Heer Deken van de Sint-Pieterskerk komt ons les geven uit de Mechelse Catechismus. Anastasia wil er niet altijd naar luisteren maar de Eerwaarde Heer Deken heeft gelukkiglijk toch beloofd dat wij het Heiligste zullen kunnen ontvangen. Nog voor Kerstmis! En maman zal in de Veldstraat een wit kleed als voor een prinses laten maken! Het is spijtig dat maman veel weent de laatste tijd en dat ik haar niet vermag te troosten. Uw toegenegen

Joséphine

*

Gent, 20 januari 1908

Chère Soeur Marie-Françoise,

Maman heeft ons gisteren het vreselijke nieuws medegedeeld dat ze ons spoedig gaat verlaten. Ze moet papa volgen die naar een ver land moet dat Panama heet. Ik hoop nog altijd dat wij misschien toch zullen mogen meegaan. En anders hoop ik dat wij misschien terug naar Sint-Barbara kunnen komen. Omdat Anastasia geen woorden kent, weet zij niet wat er gebeurt en is zij niet ongelukkig. Toch heeft zij ook dikwijls pijn en andere miserie. Binnenkort zijn wij vijftien jaar. Misschien kunt U ons komen bezoeken op onze verjaardag? Dat zou een groot genoegen zijn. Maar ik hoop dat mijn vraag u niet in verlegenheid brengt. Uw toegenegen

Joséphine


Hoofdstuk 1
Arthur Van Hooylandt spreekt

Wijven zijn crapuleuze serpenten. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat en als het moet desnoods ook in het midden van de nacht doen ze niks anders dan in volle toerekeningsvatbaarheid kuren uithalen om venten volslagen hoorndol en ziekelijk hitsig te maken en dus lopen ze rond met kilo’s schmink en andere dwaze prullen om hun vel te maskeren en paraderen ze in frullekes van kleren waar ge de spleet van hun bruine tetten in kunt zien terwijl ze boven op hun kop een criminele zonnebril in hun haar hebben gestoken, ook als ’t regent of als ’t donker is.
     Ik zie ze, of ik het nu wil of niet, alle dagen bij mij aan de kindermolen komen. Met hun jengelende rotbedorven kleine mannen die later gegarandeerd allemaal vierkant in hun ongeluk zullen lopen. Want de wereld gaat naar de kloten, zoveel is zeker.
     Ik zie ze komen aankwakkelen op hun hoge hakken. En als ik er dan naartoe ga met een monter middenstandersgezicht maar met kolossaal zware voeten van de last die ze op mijn denken leggen, dan zitten ze met hun lange vingernagels en met hun gouden en zilveren ringen in hun portemonnee te graaien om wat kleingeld van tussen de bodemvuiligheid op te diepen. Terwijl ik er als een lamme sukkelaar op moet staan wachten, zoeken zij naar de kleinste kopermuntjes die ze hebben want in hun ogen ben ik een barakkenvent en barakkenventen worden niet met briefjes betaald want barakkenventen stammen rechtstreeks af van apen en gorilla’s en zijn crapuul van de richel. Zij menen dat sommige mannen die op de kermis hun brood verdienen zelfs nog een opgekrulde staart in hun broek hebben zitten. Ze zullen mij ook nooit in mijn ogen kijken want ze denken dat ze daar ziektes of ander ongemak van kunnen krijgen. Het is wat het is en het zal altijd zo blijven.
     En zo gauw hun rotbedorven kleine mannen op de molen zitten, kijken ze er niet meer naar om. Die kleine mag dan in de autobus gekropen zijn zonder het deurtje dicht te trekken, ze zien het niet. En als die kleine in een van de vliegtuigen zit en niet weet dat hij op het knopje moet drukken om het spel omhoog te laten gaan, ze zullen het hem gegarandeerd niet uitleggen. Want ze staan daar enkel en alleen om hun omhooggestoken en bijgewerkte voorkant te etaleren en om pront met hun kont te draaien zodat ze de eerste de beste vent zo heet als een rammelaar kunnen maken. Ik zie het met mijn eigen ogen al jaren gebeuren en het wordt alleen maar erger.
     En als ik dat gedoe met die kleine mannen niet van minuut tot minuut in het snuitje zou houden, dan zouden er malheuren gebeuren die zonder mankeren op het eerste blad van de gazet zouden verschijnen. En dan zou het natuurlijk allemaal weer de schuld van het kermisvolk zijn dat zogezegd zijn gerief niet zou onderhouden gelijk het moet. Terwijl ik het toch maar ben die de godganse dag, en tot ik er razende koppijn van krijg, in het oog houd of de deurtjes van de autobus en van de prinsenkoets wel goed gesloten zijn en of die kleine snotapen niet met hun dure modekleren ergens tussen komen te zitten en of ze niet met de altijd loshangende nestels van hun turnschoenen waar een merknaam op staat tussen de ketting van een fiets of tussen de veren van een schommelpaard vastgeraken. Hun moeders hebben daar geen oog voor. Die zijn met andere en belangrijkere dingen bezig. En dan wordt er raar gekeken als de wereld naar de kloten blijkt te gaan.
     Sommige van die moeders die geen moeders zijn, drijven het zelfs zo ver om mij zonder blikken of blozen te vragen of ik geen klein halfuur op hun kleine wil passen terwijl ze zelf in een of ander café iets kunnen gaan drinken en er de vedette gaan uithangen. Dan blijken er ineens wel briefjes in de portemonnee te zitten. Maar briefjes of geen briefjes, in zo’n geval zeg ik beleefd maar zonder pardon dat ondergetekende, Arthur Van Hooylandt, kermisnijveraar van beroep en van geboorte, daarvoor spijtig genoeg geen diploma in zijn zakken heeft. Ik ben niet zot. Die vrouwen zouden, als het per ongeluk in hun dwaze kop zou opkomen en puur om een schadevergoeding te kunnen eisen, een mens nadat hij een kwartier of een klein halfuur plichtsbewust op hun broekschijter heeft gelet, van pederaste en onnatuurlijke manipulaties durven beschuldigen. Ze zouden er hun hand niet voor omdraaien om hun kleine te verplichten met een of andere verzonnen maar vuile klacht op de proppen te komen. Ik ken er nog die volslagen onschuldig en zonder pardon achter de tralies zijn beland nadat hun bloedeigen vrouw, voor wie ze jarenlang hun nikkel hadden afgedraaid, met zo’n verzinsel naar de rechtbank was gestapt omdat ze het onderste uit de kan niet kreeg als het op scheiden aankwam. Alles gebeurt. En de problemen moeten niet gezocht worden. 
     De wereld gaat achteruit gelijk een zieke die de kanker heeft. De wereld gaat met grote stappen achteruit en de kermis gaat met grote stappen achteruit. Dat hangt samen gelijk een ei en de pel er rond.
     In de tijd van mijn vader, toen was het over de koppen lopen als het kermis was. Altijd en overal. Zelfs als de kermis in de zijstraat van een gehucht van een achterlijk boerengat stond, zag het er zwart van het volk. Nu is er amper nog beweging te zien op de kermis. Zelfs op de grote foren van Antwerpen en Brussel en Luik marcheren de zaken niet meer gelijk het zou moeten. De mensen hebben nochtans meer geld dan ze ooit gehad hebben. Ze zwemmen erin. Maar ze geven hun centen liever uit aan vliegreizen naar blotewijvenstranden, of aan grote kleurentelevisies die zo plat zijn als de dwaze praat die erop verkondigd wordt, of aan dikke voituren die vooral dienen om op de bol gelegde kasseienoprit van hun belachelijke namaakboerderij te zetten, een dikke Mercedes in de metallieke lak als het kan. Ik zeg het gelijk het is en daarom krijg ik nooit antwoord.
     En omdat de wereld compleet mismeesterd is, verdienen wij, forains, amper het zout nog op onze schrale patatten. Vroeger was een kindermolen een goeie stiel. Nu staat een molen meer stil dan goed is voor het métier. Vroeger trok een molen meer volk dan andere kramen. Nu is een molen evengoed een miseriebarak, simpelweg omdat de kleine mannen van tegenwoordig niet meer kunnen spelen en fantaseren. Vroeger kroop een kleine achter het stuur van de autobus en dan werd hij voor vijf minuten buschauffeur. Hij maakte met dikke lippen bromgeluiden gelijk een motor en hij rommelde en schakelde met de vitessenpook en hij manoeuvreerde gelijk een echte. Nu zit zo’n kleine gelijk een kanarievogel te koekeloeren en ongeduldig te wachten op het einde van de rit. Kapotgemaakt door de reclame op de televisie. En door de computerspelletjes waar naar het schijnt, want zelf heb ik het nog nooit gezien, het bloed van afloopt.
     De kleine mannen van tegenwoordig zijn zelfs niet meer content als ze de floche kunnen trekken en dus een gratis rit krijgen. Ze laten het ding zwieren boven hun kop en ze kijken er eens naar als naar een vuile dweil. Alle fantasie is finaal naar de kloten. En alle geluk erbij.
     Kinderen zijn niet meer blij te maken. Met geen floche, met geen crème de glace, met geen berg speelgoed. De gazetten beweerden een paar jaar geleden dat ergens in Amerika een paar bruine zotten met vliegtuigen twee wolkenkrabbers omver hebben gevlogen. Een heel kerkhof vol lijken, naar het schijnt. Ik zal u zeggen hoe dat komt. Dat komt door al dat televisiegeleuter en door al dat computergedoe dat ik niet gezien hoef te hebben om te weten dat het alle fantasie finaal naar de kloten helpt. En dat komt omdat ze allemaal denken dat ze niet meer kunnen leven als ze geen paleis van een villa hebben en geen Mercedes en geen bad waar luchtbellen gelijk scheten in geblazen worden. En dat komt omdat de moeders van vandaag crapuleuze wijven geworden zijn.
     Dat is zo zeker als twee en twee vier is. Ge kunt er uw klok op gelijk zetten.


Tony Van Hooylandt spreekt

Elke dag rij ik naar hem toe. Vaak zelfs wel twee keer. Als ik ’s middags tenminste geen toezicht moet houden op de speelplaats van de school waar ik werk. En elke keer wanneer ik naar hem toe rij, ben ik ongerust. Elke keer heb ik de angst dat hij iets heeft uitgehaald wat de problemen nog groter maakt.
     Eigenlijk praat ik niet graag over mijn vader. Ten eerste omdat ik nooit graag over andere mensen praat. En ten tweede omdat over mijn vader praten mij zenuwachtig maakt.
     Mijn vader heeft een ernstige klap van de molen gekregen. En in zijn geval is dat letterlijk én figuurlijk te nemen. Aanvankelijk dacht ik dat hij Alzheimer begon te krijgen. Hij is nog maar negenenvijftig jaar oud maar toch dacht ik dat hij het zitten had, dat hij dement zou worden. Hij vergat en verloor voortdurend allerhande dingen. Hij stelde soms drie keer achter elkaar dezelfde vraag. Hij luisterde niet als er tegen hem gesproken werd. En op de meest onverwachte momenten kon hij zo nukkig en driftig worden. 
     Ik had tijdens een verloren uur in de lerarenkamer in de wetenschappelijke bijlage van een of andere krant gelezen dat al die dingen bij de ziekte van Alzheimer hoorden, ook dat nukkig en driftig worden. En ik zag hem al in pampers lopen. En ik hoorde hem al kinderliedjes zingen.
     Maar hij heeft geen Alzheimer, daar ben ik nu wel zeker van. Het is erger dan Alzheimer. Hij is al weken compleet over de rooie. Het kan cru klinken dat ik zo over mijn eigen vader denk en spreek maar hij is echt zo gek als een achterdeur. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat. Agressief tegen mij en tegen iedereen die in zijn buurt komt. Hij ziet dingen die er niet zijn. En hij spreekt met geesten.
     Ik heb hem al voorzichtig proberen te zeggen dat hij zich moet laten behandelen maar hij zegt boudweg dat hij zal schieten als ik met een dokter zou aankomen. Zijn geweer staat geladen naast hem in het kassahokje van zijn kindermolen. Ik denk er vaak over om dat geweer bij hem weg te halen. Ik durf het niet. Mijn vader is tot alles in staat.
     Hij heeft zijn molen, of wat er nog van over is, opgesteld in een vervallen loods naast de Kempense Vaart, dat kanaal dat van Antwerpen naar Turnhout loopt. Tot vorige winter had hij een eigen remise in Aarschot, een terrein met een grote garage erop waar al het materieel probleemloos in kon. Maar op een goeie dag vertelde hij me dat hij de remise verkocht had.
     Ik heb hem gevraagd waarom hij dat gedaan had.
     ‘Omdat ik het beu was om er altijd de netels en het onkruid weg te doen. En omdat ik liever spoorloos rondtrek. Als ge eigen grond hebt, dan weten ze u te vinden.’ Dat was zijn antwoord.
     Ik heb hem ook gevraagd wie hem dan wel zou weten te vinden.
     ‘De maffia,’ zei hij.
     Ik vond toen al dat hij rare kuren begon te krijgen.
     Maar toen heeft hij er natuurlijk korte tijd later nog een behoorlijke tegenslag bovenop gekregen. Tijdens het voorbije paasweekend hebben ze op de kermis van Bergom alle attributen van zijn kindermolen gestolen. De autootjes, de vliegtuigjes, de paarden. Alles.
     Ik zou liegen; de houten Popeye hebben ze niet meegenomen. Ofwel zijn de dieven voortijdig op de loop moeten gaan ofwel vonden ze die Popeye de moeite van het stelen niet waard.
     Ik heb die Popeye nooit kunnen uitstaan. Als kind al vond ik die spinazie-eter een griezel, met die kleinerende en verdachte lach en die geniepige ogen van hem. Allicht hebben die dieven dat ook gezien.
     Het Laatste Nieuws heeft zelfs een groot artikel aan de ‘Drieste kermisdiefstal in Bergom’ gewijd. Met een kleurenfoto erbij: mijn vader als een geslagen hond naast zijn lege kraam. Toen mijn vader de krant onder ogen kreeg, is hij in zijn vrachtwagen gesprongen om in alle krantenwinkels in de ruime omgeving alle exemplaren van Het Laatste Nieuws op te kopen. Hij heeft het hele pak papier in het kanaal gekieperd. Zulke dingen zou hij tien jaar geleden ook gedaan hebben. Ik heb me er dus niet echt ongerust om gemaakt.
     De kwestie van die diefstal is ook op de regionale televisie geweest. Maar dat heb ik zelf niet gezien, dat heb ik alleen maar van horen zeggen.
     Wat gelukkig niet in Het Laatste Nieuws heeft gestaan of op de regionale televisie is geweest, is dat hij niet veel later helemaal mesjogge geworden is.
     Hij heeft natuurlijk een pak geld verloren. Het is zelfs niet te schatten hoeveel hij verloren heeft. Er stonden stukken op die molen die nog door mijn grootvader met de hand waren gemaakt, onder andere een Mickey Mouse en die idiote Popeye. Met de houtbeitel gekapt en met het steekmes uitgesneden. En ook echte houten paarden met spiegeltjesgarnituren. Die waren misschien wel honderd jaar oud en hadden, volgens mijn grootvader zaliger, nog op een echte stoomcarrousel gestaan. En de autootjes en de brommertjes, dat was allemaal authentiek jaren-zestigspul van bij L’Autopède; er zijn verzamelaars die daar een fortuin voor betalen. Ze geven soms drie- of vierduizend euro voor één stuk, dat ze dan als art nouveau in een uitgekiend woninginterieur plaatsen.
     Enfin, mijn vader is, denk ik, kierewiet geworden omdat hij die spullen kwijt is. Hij heeft, als was hij een bejaarde hippie of een dakloze drugsverslaafde, die gammele hangar bij het kanaal gekraakt, zo’n tochtige eternietloods waarin vroeger bouwmaterialen werden opgeslagen.
     ‘Als een ander geen respect heeft voor eigendom en bezit, dan hoef ik dat ook niet te hebben,’ zegt hij.
     En hij heeft zonder pardon zijn spullen die loods binnengereden en er het karkas van zijn molen opgesteld. Maar de molen was te hoog. Dus heeft hij alleen de houten draaivloer en de steunpalen gemonteerd. Het dakgebint en de zeilen liggen er niet op. Bovendien is die houten draaivloer leeg. Op die vals grijnzende Popeye na. En ook de blokken die vroeger als opstapje dienden voor de prinsenkoets en de autobus staan er nog. Die blokken hangen aan de draaivloer vast; die waren niet te stelen. Enfin, om een lang verhaal kort te maken, bij dat hoopje ellende staat mijn vader de hele dag in het kassahokje.
     De klap op de vuurpijl is: hij laat de molen draaien, hij laat hem stoppen, hij loopt over het plankier alsof hij kaartjes gaat verkopen of inzamelen, hij loopt over de draaivloer alsof alle stukken er nog op staan, hij doet alsof hij de deurtjes van de prinsenkoets en de autobus sluit, hij loopt terug naar zijn kassahokje en laat de molen weer draaien. Hij hangt zelfs de floche aan de bal en hij viert het ding alsof zijn molen vol kinderen zit. Uit de muziekboxen schalt de godganse dag Elvis Presley, André Hazes, Ann Christy en Toots Thielemans. Mijn vaders muziekkeuze was al merkwaardig voor hij gek werd.
     En ’s avonds laat gaat hij naar zijn woonwagen. Die staat ook in die loods. Het is er vuil en vies, in zijn woonwagen. Wie het niet gezien heeft, die kan het zich niet voorstellen. Omdat er nooit gelucht wordt, hangt er een niet te harden stank. Maar vader staat me niet toe dat ik er wat poets of opruim.
     ‘Dat is wijvenwerk,’ zegt hij.
     Ik mag hem wel zijn eten brengen. Hij eet alleen bananen, chocolade en friet. Dat gezonde kostje eet hij staande in het kassahokje terwijl de molen draait. Hij spoelt het door met lauwe koffie of met blikjes pils. Zoals vroeger op drukke kermisdagen. Volslagen van lotje getikt.
     ‘Je moet daar iemand bij halen. Die mens heeft hulp nodig.’ Dat zei een collega me gisteren nog, toen ik haar over mijn vader vertelde. Maar ze heeft gemakkelijk praten, die collega. Ze kent mijn vader niet.


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »

Leesfragment: NOU EN - Patrick Van Gompel

In NOU EN gaat Patrick Van Gompel onverdroten op zoek naar de ziel en het karakter van de Nederlanders. Hij baseert zich hiervoor op tientallen interviews met spraakmakende BN’ers en gewone noorderburen. Hij vult dit aan met een rijke voorraad aan liedjes, boeken, cabaret en media. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Van Gompels boek over het land van kaas en klompen.

Lees meer »