Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.


Breydel
Lisa Demets

ISBN: 978 94 6434 179 9

Prijs: €25,-


Inleiding

Afbeelding 1: de Goede Vrijdagopstand, later bekend als de Brugse Metten,
van 18 mei 1302 in een veertiende-eeuws handschrift van de Nuova Cronica
van Giovanni Villani (Biblioteca Vaticana, Chigiano L viii 296).
© Wikimedia Commons


1302

De Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre (r. 1278–1305) startte in 1297 een oorlog tegen zijn leenheer, de Franse koning Filips iv
de Schone (r. 1285–1314). Om die ongehoorzame graaf een lesje te leren, stuurde de vorst een leger naar het graafschap, plaatste hij het onder zijn rechtstreekse gezag en nam hij de graaf gevangen. De rijke kooplieden in de stadsbesturen van Brugge en Gent kozen de kant van de Franse koning. Het gros van de bevolking daarentegen, in het bijzonder de ambachten, sloot zich aan bij de grafelijke partij. In 1302 woedde een burgeroorlog in het graafschap Vlaanderen.

           In de vroege ochtend, op 18 mei 1302, trokken enkele moedige stadsbewoners die eerder verdreven waren, Brugge binnen. Hun doel? Het daar gelegerde Franse garnizoen ten val brengen. Met succes. Er ontstond chaos. Een slachtpartij. De Franse soldaten waren onvoorbereid op de aanval en vluchtten in paniek de stad uit.

          De misnoegde Franse koning Filips iv de Schone besloot dit verzet hardhandig de kop in te drukken. Op 11 juli verzamelde het Franse ridderleger zich te Kortrijk en positioneerde het zich lijnrecht tegenover de volksmilities van enkele Vlaamse steden onder leiding van de jongste zonen en kleinzoon van de Vlaamse graaf. Tegen alle verwachtingen in volgde een verpletterende nederlaag voor de van kop tot teen uitgeruste ridders. Weliswaar sloeg de Franse vorst enkele  jaren later met succes terug, maar uiteindelijk slaagde hij er niet in het graafschap Vlaanderen definitief bij zijn kroondomein – dat is het gebied dat hij in eigen naam bestuurde – in te lijven.

 

Hoewel het verhaal uiteraard iets complexer is dan hierboven geschetst, laten de gebeurtenissen rond het haast legendarische jaar 1302 zich vaak in een notendop vertellen. 1302 staat niet alleen in ons collectief geheugen gegrift, sinds niet zo heel lang is het jaartal ook echt als jaartal vereeuwigd in de Canon van Vlaanderen. Sterker nog, het is het enige jaartal in de historische canon. Historici blijken dan toch geen jaartallenfanatici. De Canon van Vlaanderen is een lijst met de meest herinneringswaardige gebeurtenissen uit het verleden van de huidige Vlaamse ruimte. Het huidige Vlaanderen mag je echter niet verwarren met het middeleeuwse graafschap. Het ‘oude’ Vlaanderen bestond uit de huidige provincies West- en Oost-Vlaanderen met daar nog Zeeuws-Vlaanderen en enkele delen van Noord-Frankrijk aan toegevoegd. Al verschuift die grens in de loop van de middeleeuwen regelmatig.
          Met uitzondering van de graaf, gevangen in een kasteel te Compiègne, de Franse koning en enkele prominente legeraanvoerders, kan je het verhaal van 1302 vertellen zoals het in de eerste paragraafjes staat, zonder al veel namen te noemen. En toch voelt het onaf. We missen enkele vertrouwde figuren. Twee namen, twee mannen die we onlosmakelijk met dit hele gebeuren verbinden: Jan Breydel en Pieter de Coninck. Vaak in die volgorde. Eerst Breydel, dan De Coninck.

           Historici zijn het – wonder boven wonder – wel met elkaar eens over het feit dat de wever Pieter de Coninck als talentvolle spreker en volksmenner – zoals hij vaak wordt genoemd – een van de leiders van de Brugse opstandelingen was. De Coninck speelt in alle kronieken uit die tijd, zonder uitzondering, een noemenswaardige rol. Zo ook in de zogenaamde Chronique artésienne, een kroniek uit Atrecht, thuishaven van de Franse legeraanvoerder graaf Robrecht van Artesië, die op het slagveld te Kortrijk op 11 juli 1302 om het leven kwam. Die kroniek brengt – hoe kan het ook anders – een Fransgezind verhaal. Hoewel de Atrechtse kroniekschrijver denigrerende opmerkingen neerpende over de wever met zijn ‘kleine gestalte’ en ‘armtierige afstamming’, gaat hij ook verder, ‘als die man sprak, de prachtige woorden die uit zijn mond vloeiden, er gebeurde iets, een waar wonder’. Naast de vele kronieken zijn er ook de nodige archiefstukken die als bewijsmateriaal op tafel kunnen worden gelegd om aan te tonen dat er wel degelijk een historische Pieter de Coninck heeft geleefd. In 1981 ontdekte de Rijselse historicus Alain Derville een Franstalige brief uit 1306, gericht aan de wevers te Sint-Omaars. Op dat moment woedde er een opstand in het stadje, toen onderdeel van het graafschap Artesië. De Coninck bood als ervaringsdeskundige zijn diensten aan en raadde hen aan de kleinere ambachten bij hun zaak te betrekken en als broeders te behandelen. ‘Op die manier,’ zo sprak hij, ‘heb ik de stad Brugge gered.’ De Coninck, een soort opstandconsultant avant la lettre.

           De wever speelde in 1302 een cruciale rol, maar hoe zat het dan met die beenhouwer, Jan Breydel? Dankzij het onderzoek van historica Veronique Lambert weten we dat de Brugse beenhouwer zijn rol in het verhaal voornamelijk te danken heeft aan enkele latere kroniekschrijvers. Daarnaast wees het onderzoek van Brugs historicus Bernard Schotte uit dat er maar liefst drie personen met de naam Jan Breydel ongeveer gelijktijdig in Brugge leefden. Er waren Jannen Breydels die als groothandelaars vlees, paarden en haver leverden aan de troepen te Kortrijk. Het is onduidelijk of het ook allemaal om dezelfde persoon ging. Duidelijk is wel dat er na 11 juli 1302 dus drie verschillende Jan Breydels beloond worden voor hun diensten aan de opstand, waarbij een van hen zelfs in een geconfisqueerd huis mag wonen. Maar die Jan Breydel moest voor dat privilege wel een vrij hoge huishuur betalen, in tegenstelling tot Pieter de Coninck bijvoorbeeld, die helemaal gratis en voor niets in een huis van een uit Brugge gevluchte koopman trok.

 

Traditioneel wordt het onlosmakelijke heldenduo Breydel en De Coninck toegeschreven aan de Vlaamse schrijver Hendrik Conscience. Na enkele mislukte debuutromans slaagde de slechts 26-jarige Conscience er in 1838 in om een van de meest succesvolle Vlaamse historische romans ooit te schrijven: De Leeuw van Vlaenderen of de Slag der Gulden Sporen. Het genre ‘historische roman’ stond op dat moment nog in de kinderschoenen en De Leeuw van Vlaenderen kan gerust als een van de eerste Vlaamse historische romans beschouwd worden. Net zoals met historische romans vandaag de dag hoopten schrijvers in de negentiende eeuw met zo’n roman een periode uit het verleden op te roepen, ingekleed in een fictioneel verhaal. In dit
geval gaat het om het onmogelijke liefdesverhaal tussen Machteld, geïnspireerd op de gelijknamige jongste dochter van Robrecht van Bethune (de oudste zoon van graaf Gwijde van Dampierre, en Consciences Leeuw van Vlaanderen), en de fictieve ridder van lage komaf Adolf van Nieuwlandt.

           In De Leeuw van Vlaenderen zijn Breydel en De Coninck twee vrienden. Twee tegenpolen ook. Breydel staat voor de daad, De Coninck voor het woord. Breydel heeft de looks, De Coninck het brein. Het jeugdige en gewelddadige karakter van de beenhouwer met de lange golvende blonde haren, brede schouders en fonkelblauwe ogen wordt perfect aangevuld door de wijsheid en ervaring van de listige maar intelligente oude wever die door Conscience uiterst onaantrekkelijk werd gemaakt. De Coninck is eenogig, bleek, met uitgeholde wangen en een gerimpeld voorhoofd.

           In tegenstelling tot De Coninck wordt de jonge beenhouwer al in de openingsscène geïntroduceerd. Van die openingsscène is niets terug te vinden in de voorafgaande kladversies van het boek. Conscience moet deze dus in een latere fase erg bewust hebben toegevoegd. Het blinkende Franse ridderleger dat onderweg is naar het kasteel van Wijnendale wordt ter hoogte van Roeselare tegemoet getreden door een onbekende, knappe jongeling die het brutaal uitdaagt: Jan Breydel.

           Breydel, en niet De Coninck, is de motor is van Consciences verhaal. Breydel overvalt het kasteel van Male, leidt de Brugse Metten, neemt wraak voor de moord op zijn moeder en zus, ontmaskert een Franse spion en voert de grootste ambachtsmilitie te Kortrijk aan. De beenhouwers vechten het dapperst en Breydel zelf slaagt erin de arm van de gehate Robrecht van Artesië, de Franse legeraanvoerder, op het slagveld af te hakken. Op zich lijkt het logisch dat de jonge Conscience – in ons collectief geheugen weliswaar eeuwig met witte baard, maar op dat moment slechts een twintiger – de geïdealiseerde jonge kerel ophemelt. Hier en daar lezen we tussen de regels Consciences voorkeur voor de jonge blonde bink. In tegenstelling tot zijn
macecliers, zijn bende met bijlen gewapende en met littekens bedekte slagers, waren de gelaatstrekken van Breydel ‘edel en aangenaam’.
Kortom, de knapste kerel op het veld.


En toch is ook Consciences houding tegenover de beenhouwer dubbelzinnig. Tijdens de ridderslag van Breydel en De Coninck vlak voor de veldslag schrijft Conscience hoe Machteld, de dochter van Robrecht van Bethune, er nadrukkelijk voor koos om het schild eerst aan Breydels hals te hangen. Ze had gezien dat De Coninck altijd een voorkeursbehandeling kreeg, en wou hier met dit duidelijk signaal paal en perk aan stellen. Breydel kreeg van de schone Machteld niet alleen een schild, maar ook een glimlach cadeau die nochtans enkel voor haar geliefde Adolf voorbehouden was. ‘Machteld had een afkeer van de deken van de wevers’, schreef Conscience. ‘En,’ zo gaat hij verder, ‘zo’n ernstige man, lelijk en altijd somber, kan de vrouwen niet behagen. Ze voelen de zwakte van hun geest te veel bij zulke mannen, die hun hele mannelijke kracht op hen laten wegen. Wat wordt een vrouw dan voor zo’n man? Een zwak wezen, geboren om op aarde te lijden. Daarentegen voelde Machteld een bijzondere genegenheid voor Jan Breydel. Zijn gezicht, open als een boek, waarop de gevoelens van het hart te lezen staan, die zoete glimlach die over zijn mannelijk gezicht gleed als een zucht van de spelende wind over de bloemen in het dal; en dan weer die uitdrukking van woede en heldenmoed, die vrouwen geen angst maar bewondering inboezemt.’ Typisch vrouwen, liever een knapperd dan een slimmerd, aldus Conscience.


Afbeelding 2: De Leeuw van Vlaenderen van H. Conscience, 1838.
© Wikimedia Commons

 


Een uitstekende kroniek

Historische waarheid en romantische verbeelding gaan hand in hand, maar Hendrik Conscience baseerde zich wel degelijk op historische bronnen. Ter voorbereiding trok de Antwerpenaar door Westen Oost-Vlaamse steden. Uit de bewaarde correspondentie valt af te leiden dat hij zich liet begeleiden en informeren door de Brugse archivaris Octave Delepierre en het hoofd van de Gentse Universiteitsbibliotheek, Auguste Voisin. Om eventuele kritiek van beroepshistorici voor te zijn had Conscience zich bovendien bijzonder goed ingelezen en consulteerde hij ook middeleeuwse bronnen, weliswaar enkel kronieken, in het bijzonder de Excellente Cronike van Vlaenderen en Lodewijk van Velthems Spieghel Historiael. Zo verwees Conscience in zijn voorwoord duidelijk naar zijn voornaamste bronnen: ‘onder dewelke ik de Excellente Cronike, in de bibliotheek van Antwerpen berustende, tot richtsnoer heb genomen.’ Het gaat overduidelijk om de versie van de kroniek die in 1531 door Willem Vorsterman te Antwerpen was gedrukt.

 

Deze korte vermelding van Consciences primaire bron brengt ons al snel bij de kern van dit boek. De Excellente Cronike van Vlaenderen waar Conscience zich op baseerde, is niet zomaar eender welke kroniek. Ze behoort tot een van de oudste kroniekentradities van Vlaanderen: de Flandria Generosa of ‘Edelgeboren Vlaanderen’. Deze naam gaf een Henegouwse monnik in de zeventiende eeuw aan een groep gelijkaardige Vlaamse kronieken, in het Latijn, Frans en Nederlands, die teruggaan tot de twaalfde eeuw en eeuwenlang zijn aangevuld. De Excellente Cronike van Vlaenderen is de overkoepelende naam die aan de Nederlandstalige prozaversies van de kroniek wordt gegeven. De kroniek behandelt de geschiedenis van het graafschap Vlaanderen, van het prille begin, de legendarische oorsprong, tot de Bourgondische hertogen in de vijftiende eeuw. De belangrijkste auteur van de Excellente Cronike is de Brugse dichter Anthonis de Roovere, die wellicht in de jaren zestig van de vijftiende eeuw met de tekst aan de slag ging.


Afbeelding 3: Hendrik Conscience door Louis Tuerlinckx (Felixarchief Antwerpen).

© Wikimedia Commons


De overgeleverde handschriften van deze Middelnederlandse – dat is het middeleeuws Nederlands – kroniek dateren uit de vijftiende en vroege zestiende eeuw en zijn een bont allegaartje zonder veel samenhang: de een kan niet stoppen met praten over Brugge, de ander vindt de geschiedenis van Gent dan weer het interessantst. Want dat heb je nu eenmaal met een boek in de middeleeuwen: als je graag je eigen exemplaar in je boekenkast had liggen, dan moest je een kroniek (laten) overschrijven. Dit zorgde voor een heleboel verschillende versies van een tekst, aangepast aan de smaken van de toekomstige eigenaar, de voorkeuren van de schrijver zelf of de nieuwe politieke context van dat moment.

           Conscience liet zich niet door de manuscripten of handschriften, maar door de gedrukte versie van de kroniek inspireren. In 1531 zou de Antwerpse drukker Willem Vorsterman de Excellente Cronike van Vlaenderen op zijn drukpers leggen. De timing van de druk was niet toevallig. In 1530 werd Karel V (r. 1500–1555) tot Rooms keizer gekroond in Bologna, en in 1531 reisde hij naar de Lage Landen voor een tournee van Blijde Intredes in de belangrijkste steden. De gedrukte Excellente Cronike van Vorsterman bevat dan ook naast de kroniek over het graafschap Vlaanderen van de hand van Anthonis de Roovere enkele aanvullende teksten waaronder een kroniek die de daden van Karel V prijst, een eerbetoon aan de keizer. Deze druk was een commercieel project waarbij Vorsterman wou inspelen op de populariteit van de kronieken van Brabant, die bij zijn concurrenten, in het bijzonder Jan van Doesborch, verschenen.

           Antwerpenaar Vorsterman gebruikte voor zijn uitgave naar alle waarschijnlijkheid een handschrift dat hij bij de Brugse boekhandelaar Andries de Smet had gekocht. Vorsterman stond er niet bepaald om bekend keurig zijn werkjes te herschrijven voordat hij ze uitgaf. In zijn gedrukte kroniek duikt de naam van boekhandelaar De Smet, die zelf nog een aantal passages aan de tekst van Anthonis de Roovere had toegevoegd, nog een aantal keer op. Het was trouwens gebruikelijk in die tijd dat de drukkers het handschrift waar ze hun uitgave op baseerden, vernietigden. Vorstermans versie was een verzameling onafhankelijke teksten die snel bij elkaar waren gebracht, zonder een duidelijke structuur of coherente boodschap. Dit moet bijzonder pijnlijk zijn geweest voor Andries de Smet, die in diezelfde tijd door zware financiële problemen zijn zaak moest sluiten. Er was trouwens nog een Brugse kroniekschrijver die een eitje te pellen had met de Antwerpse businessman, en dat was Jacob de Meyere. De Meyere wordt ook wel de eerste échte Vlaamse geschiedschrijver genoemd, omdat hij – althans voor die tijd – op een vrij kritische manier met zijn bronnen omging. Vorsterman zou de kroniek van De Meyere in datzelfde jaar, 1531, herdrukken zonder zijn toestemming. Dat was op zich niet ongebruikelijk. Er bestond nog geen copyright. Toch kon de Brugse historiograaf dat niet verkroppen en hij schreef een waar schelmdicht tegen die ‘hebzuchtige en slechte Antwerpse drukkers’.

           Vorsterman maakte de Excellente Cronike met zijn druk meteen bijzonder toegankelijk. En dat voor eeuwen lang. Deze printversie van de Excellente Cronike blijft tot op de dag van vandaag zonder twijfel een van de meest geraadpleegde historische bronnen om stedelijke opstanden, het stedelijk leven en middeleeuwse politiek te bestuderen. Het is dan ook een bijzonder rijke tekst die de geschiedenis van het graafschap als het ware op een dienblaadje presenteert, al in een mooi en spannend verhaal gegoten. Toch moeten we de informatie uit die kroniek met de nodige voorzichtigheid benaderen. Vorsterman mocht zich dan wel vooral door het gerinkel van de kassa hebben laten leiden, zijn vele middeleeuwse voorgangers die allen hun stempel op de Excellente Cronike tekst hebben gedrukt, hadden daar vaak wel concrete politieke motieven voor. Die politieke kleur heeft ook hun blik op het verleden erg getekend. Hoewel de Excellente Cronike in één adem met de zogenaamde ‘auteurs’ uit deze druk wordt genoemd, de twee Brugse rederijkers Anthonis de Roovere en Andries de Smet, zijn beide rederijkers stricto sensu enkel verantwoordelijk voor latere voortzettingen van de tekst. Veel auteurs die doorheen de jaren, eeuwen zelfs, aan de tekst hebben bijgedragen, blijven anoniem, maar hun stem klinkt wel door in hoe ze het verleden hebben gerepresenteerd.

 

Conscience baseerde zich dus op een gedrukte middeleeuwse kroniek die zo’n 230 jaar na de feiten verscheen. Een aantal zaken uit De Leeuw van Vlaenderen zijn duidelijk rechtstreeks uit de kroniek geplukt. Niet alleen zijn helden, maar ook zijn slechteriken, in het bijzonder de Franse koningin Johanna van Navarra en haar oom Jacob van Châtillon moeten het in De Leeuw van Vlaenderen ontgelden. Bij haar intrede in het graafschap, na de gevangenname van graaf Gwijde, ziet de koningin met een nogal stereotiepe Bijbelse jaloersheid toe hoe vele inwoners haast rijker gekleed zijn dan zijzelf. Zowel bij Conscience als in zijn middeleeuwse bron, de Excellente Cronike, wordt dat door de koningin in de directe rede uitgeroepen.

In de Excellente Cronike van Vlaenderen klinkt dat als:

 

‘Al is het zo dat Gwijde en zijn edele lieden van Vlaanderen in

onze gevangenis zitten, nochtans zit het hier vol prinsessen

en koninginnen, maar wij zullen hen wel een lesje leren.’

 

In De Leeuw van Vlaenderen maakte Conscience er het volgende van:

 

‘Ziet, mijnheren, ik meende alleen koningin te zijn in Frankrijk,

maar mij dunkt dat die van Vlaanderen, die in onze gevangenis

zitten, prinsen zijn want hun vrouwen hier kleedden zich

als koninginnen en prinsessen!’

 

Naast het relaas van een wraakzuchtige en jaloerse koningin las Conscience in die bijzondere middeleeuwse kroniek ook over een Brugse beenhouwer die een dappere rol speelde als aanvoerder en kapitein van de ochtendlijke aanval op het in Brugge gelegerde Franse garnizoen, de Brugse Metten van 18 mei 1302.

           De rest is geschiedenis.

           Maar voordat we het verhaal vertellen over hoe en waarom die beenhouwer plots in een vijftiende-eeuwse kroniek opdook, gaan we verder met de impact van Consciences keuze om zijn verhaal te baseren op de Excellente Cronike van Vlaenderen.


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »