Leesfragment: De Christiemoorden - Dominique Biebau

De Christiemoorden is een vernuftige misdaadroman met een vette knipoog naar de Queen of Crime. Lees hier de eerste hoofstukken.


De Christiemoorden
Dominique Biebau

ISBN: 978 94 6434 235 2
Prijs: €22,50


1. 

 

Het was de warmste zomer sinds het begin van de metingen. Uitzonderlijk was dat niet. Elke zomer was tegenwoordig de warmste sinds het begin van de metingen. Zelfs in het hart van Mollendaalbos, waar het doorgaans altijd donker en vochtig was, liet de hitte sporen na. Vijvers werden poelen, poelen werden plassen die uiteindelijk in uitgedroogde kerkhoven veranderden voor alle wezens die er ooit hadden geleefd. Ook
de tumulus, de Romeinse grafheuvel in het duistere hart van het woud, bleef niet gespaard van de droogte. Over de hele lengte van de tombe verschenen scheuren en gaten, als poriën waaruit een kwalijke damp ontsnapte die zich ongezien tussen de bomen verspreidde.

     In tijden als deze ontwaakte, volgens de overlevering, de Mollenkoning. Hij wierp zijn lijkwade af om op zoek te gaan naar een bruid die hem gezelschap kon houden in de tijdloze duisternis van zijn rijk.


2. 

 

Hij nam de brief en legde hem voor zich op het eikenhouten bureaublad. Aan ditzelfde bureau hadden zijn voorvaders gezeten, hier hadden ze met harige vuisten contracten getekend, met zwierige halen uitnodigingen neergepend of facturen opgesteld. In hun schaduw kon hij niet anders dan zich een mislukkeling voelen.
      De dokter had tenminste het fatsoen gehad degelijk papier te gebruiken. Hij had zich ook bediend van mooie woorden. De boodschap was echter glashard. Het betrof een doodsvonnis.

 


3. Isabelle

 

Een fazant sprong op uit de berm en ontsnapte ternauwernood aan de bumper van de bus die haar terug naar huis bracht. Ze was blij voor het dier, maar toch vooral voor zichzelf. Een platgereden fazant kon je bezwaarlijk een goed voorteken noemen. En ze had goede voortekens nodig. Na vier jaar afwezigheid was ze terug in Mollendaal.

      Ze stapte een halte te vroeg af. Dat was een van haar vaste gewoonten. Het gaf haar de kans om een plek beter te leren kennen. Je lichaam verplaatsen deed je per auto, trein, bus of wat dan ook, maar als je wilde dat ook je geest meekwam, moest je te voet.

     De buschauffeur had het hele traject tussen Leuven en Mollendaal in zijn telefoon geroepen. Blijkbaar had een zekere Kevin een leiding verkeerd gelegd en stonk het daardoor naar rotte vis in zijn mancave. De hele zaak nam de chauffeur zo in beslag dat hij bijna vergat te stoppen bij de basisschool, een kilometer buiten het dorpscentrum van Mollendaal.

     ‘Zeker weten?’ vroeg hij toen Isabelle aanstalten maakte om uit te stappen. Het was begin juli, de halte lag er verlaten bij. Niemand ging naar school voor zijn plezier, al zeker niet op vrije dagen.

     De wind wiegde enkele lege blikjes Red Bull heen en weer. Boven de speelplaats hing een zeldzame rust. Tientallen jaren geleden had ze hier zelf rondgelopen. Toen hadden de nonnen er nog de plak gezwaaid, strenge vrouwen met Latijnse namen en plastic tuinschoenen.

     In die tijd waren er geen kleurrijke speeltuigen geweest en al zeker geen regenboogzebrapad. De zusters zouden zich hebben omgedraaid in hun graf bij de aanblik van zulke frivoliteiten. Gelukkig waren ze niet rechtopstaand begraven, bedacht ze, anders hadden ze zich al lang een weg naar Australië
getunneld. Ondanks haar melancholische bui moest ze glimlachen.

     Ze snoof diep en rook het bos. Deze gelegenheid, deze terugkeer, vroeg om een melancholische mondharmonica en tumbleweed, of op zijn minst om hoge hakken die elke stap markeerden met hun getik. Ze had die dag echter voor makkelijk schoeisel gekozen – een stel afgetrapte sneakers die quasi geruisloos neervielen op het zwarte asfalt van de rijksweg naar Mollendaal. Weg soundtrack. Weg sfeer.

    In de verte priemde de watertoren als een vermanende vinger in de lucht. Ook hij leek haar welkom te heten. Ze wendde snel haar blik af. Soms kon je het verleden beter negeren.

    Een fietser reed haar tegemoet en schonk haar een blik van vage herkenning.

    Ze stelde zich voor hoe hij haar zag. Een vrouw van rond de vijfenveertig, met licht overgewicht en haar dat in jaren geen conditioner had gezien, met een rugzak die eerder bij een scholier paste. Al met al een onopvallend gezicht dat iedereen zo weer vergat. Zo was het goed.

    De fietser gaf haar een korte knik. ‘Isabelle,’ fluisterde hij met iets van verbazing in zijn stem – als was hij zelf verrast dat ze terug was.

    Isabelle. Wat haatte ze die naam. Het was een naam die stonk naar balletles, ponykamp en roze diademen. Haar moeder noemde haar ‘Belleke’, een herinnering aan het feit dat het altijd nog erger kon. Ze trok haar rugzak dichter tegen zich aan en liep met kordate stappen verder.


4.

 

Het moeilijkste onderdeel van zijn plan waren de beeldjes. Op zich waren ze niet belangrijk voor het welslagen van de hele onderneming, maar hij wilde niet afwijken van zijn plan. Alles moest goed zitten, zeker de details. Voor alles was hij een boekhouder. 

     Eerst had hij de winkels in de buurt doorzocht. Daarna de kringwinkel in Leuven. Ten slotte was hij online op zoek gegaan. Zelfs daar was het even zoeken geweest voor hij gevonden had wat hij zocht: ‘Acht natuurgipsen beeldjes die Sneeuwwitje en de zeven dwergen afbeelden. Hoogte: tussen 15 en 25 centimeter. Handgeschilderd. Mooi voor in de tuin. Biologische verf.’ 

      In totaal kostten de beeldjes 175 euro. In normale omstandigheden zou hij dat te duur gevonden hebben, maar nu besloot hij zich daar niet druk om te maken. Het leven was al kort genoeg – zeker dat van hem.


5. Judith

 

Judith manoeuvreerde haar elektrische step door het centrum van Mollendaal. In haar verbeelding deed ze dat met de elegantie van een Disneyprinses. Een koele wind deed haar kastanjebruine krullen opwaaien.

    'Doe toch een helm aan, meisje.’ Ze hoorde het haar moeder zo zeggen. Voor haar was dat voldoende reden om blootshoofds te rijden. Moeders en dochters – het oude verhaal.

    Geen helm vandaag. Ze wilde er goed uitzien voor de nieuwe bibliotheekassistent. Volgens de mail van de personeelsdienst zou hij deze week zijn opwachting maken. Ze zag hem al helemaal voor zich: met een George Clooneykuiltje in zijn kin, een Benedict Cumberbatchvoorhoofd en een accent als Freek Braeckman. Een van de drie was ruimschoots voldoende. Ze had geleerd niet te veel te verwachten van het leven.

    ‘Hoop en wanhoop zijn twee bergen, de ene niet hoger dan de andere,’ had een psycholoog haar ooit gezegd. ‘Maar jij staat altijd net op de plek van waaruit je alleen de wanhoopsberg kunt zien. Zet gewoon een stap opzij. Dan zul je zien dat er meer bergen zijn.’

    ‘Zet gewoon een stap opzij.’ Het advies had haar toen onzin geleken. Een stap kon toch nooit voldoende zijn om hele bergen te doen verschijnen? En wat als je juist naast een ravijn stond? Gold die regel dan ook? Nu ja, het was beter dan niks, veronderstelde ze. Ondanks haar scepsis was ze klaar om
het advies eindelijk, na twee dozen Xanax en wat voelde als vijftig liter bachbloesem, een kans te geven.

    Vandaag was de dag waarop ze een stap opzij zou zetten.

    Met een sierlijke bocht zeilde ze de parking van de bibliotheek op.

    De bibliotheek van Mollendaal was haar echte thuis. De boeken daar, in de prozaïsche grenen boekenkasten, hadden haar kindertijd gered. Elk woord, elke bladzijde was voor haar jongere zelf een nooduitgang geweest, een geheime tunnel waarlangs ze de realiteit kon ontvluchten.

    Die realiteit bestond grotendeels uit haar moeder. Als zij weer eens futloos in bed lag, of te depressief was om zichzelf te fatsoeneren, laat staan zich om haar dochter te bekommeren, dan had Judith zich op haar kamer teruggetrokken, tussen de versleten knuffels en Backstreet Boysposters, met niks meer dan een boek om in te verdrinken.

    De dagen waarop haar moeder zich beter voelde, de zeldzame momenten waarop ze met een waterige glimlach uit haar bed verrees en voorstelde om samen een potje Monopoly te spelen, had ze nog het ergst gevonden. Zulke vlagen duurden immers nooit lang en aangezien Judith nooit wist wat de ommekeer veroorzaakte, had ze de neiging om de reden in zichzelf te zoeken. Als zij betere schoolresultaten haalde, wat behulpzamer was of gewoonweg niet bestond, dan zou haar moeder gelukkig zijn.

    Als ze volstrekt eerlijk was met zichzelf, had ze liever een ronduit depressieve moeder gehad, hoe gemeen die gedachte misschien ook leek, dat had immers het voordeel van de duidelijkheid.

    Ze knikte naar een puffende jogger en parkeerde haar step in de overdekte fietsenstalling. Onmiddellijk voelde ze hoe haar spieren zich ontspanden. Dit was haar wereld. Sommigen zouden het te benauwd vinden, zoals Daisy van de kapper. Die had helemaal naar Thailand moeten reizen om zichzelf te vinden. Judith reisde in haar boeken.


***

 

Als zevenjarige, nog voor haar transplantatie, had Judith lezen ontdekt als een manier om er even niet te zijn tijdens de lange uren in het ziekenhuis. Ze las alles, een voorkeursgenre had ze niet, maar het dierbaarst waren haar Barbieboeken. Op latere leeftijd zou ze zich schamen voor die voorliefde, maar toen had ze die rozige dingen kapot gelezen. Ze hadden al drie verhuizingen overleefd en zouden na haar begrafenis waarschijnlijk door verraste familieleden tussen haar spullen ontdekt worden.

    Als kind ging ze elke week naar de bibliotheek. Per bezoek mocht je maximaal tien boeken mee naar huis nemen. Het was een van de weinige uitstapjes die op de goedkeuring van haar moeder kon rekenen, omdat ze zelf ooit een verwoede lezer was geweest. Soms herkende ze een titel die een flauwe glimlach op haar gezicht deed verschijnen, alsof het om de naam van een oude geliefde ging. Judith gebruikte haar moeders oude bibliotheekpas als ze boeken voor volwassenen
wilde lezen.

    De bib lag vlakbij, amper twee kilometer van thuis, een afstand die Judith in die tijd te voet aflegde. Ze liep alleen,
met een stapel boeken in haar handen geklemd. De bibliothecaris was een vrouw met lang haar dat als een grijze gletsjer over haar schouders stroomde. Ze heette Carlotta en liet niet met zich sollen.

    ‘Heb je ze echt allemaal gelezen?’ vroeg ze een keer toen Judith haar boeken binnenbracht.

    ‘Vraag maar.’

    De bibliothecaris nam een willekeurig boek uit de stapel, Christine van Stephen King. ‘Ik wist niet dat Stephen King jeugdboeken schreef,’ zei ze.

    Judith probeerde niet te blozen. ‘Ik had hem voor mijn moeder meegenomen,’ loog ze, ‘maar ben er dan zelf in begonnen.’

    Carlotta keek haar aan met de probeer-me-niet-voorde-gek-te-houdenblik die bibliotheekmedewerkers door de eeuwen heen hebben geperfectioneerd. ‘Nou,’ vroeg ze, ‘hoe eindigt het boek?’

    ‘Arnie gaat dood en de auto wordt geplet. En je spreekt “Stephen” uit met een “v” niet met een “f”.’

    Sinds die dag mocht Judith haar Lotta noemen, een gunst die tot dan toe alleen Carlotta’s echtgenoot te beurt was gevallen. Soms hadden ze korte gesprekken, meestal over boeken. Een enkele keer vertelde Judith over haar moeder. Dan gaf Carlotta haar enkele Chokotoffs mee, die ze in de onderste lade van haar bureau bewaarde. Tussen hen ontstond iets wat je met goede wil vriendschap zou kunnen noemen.

    Toen Carlotta met pensioen ging, keek niemand op toen Judith haar opvolgde. In de bibliotheek werken voelde als een terugbetaling van een lening die ze als kind was aangegaan.


6. 

 

Soms had hij zin om te schreeuwen, om een langgerekte oerkreet te produceren met daarin alle frustraties en al de droefenis die hij tijdens zijn leven had opgepot. Misschien zouden zijn demonen hem dan verlaten. Misschien zou hij dan gered worden.

   Jammer genoeg zat hij zo niet in elkaar. Hij was te verlegen, te respectabel ook. Wat zou hij lopen tieren als een gek? Hij, die uitsluitend deed wat anderen van hem verwachtten? Hij, die zijn yoghurtpotjes uitwaste alvorens ze bij het pmd te gooien? Roepen lag niet in zijn aard. Dus schreeuwde hij vanbinnen.

   Hij opende de bureaulade en haalde er een in zwart leer gebonden schriftje uit. Hij bladerde naar de laatste bladzijde.
  Daar stonden de namen.


7. Isabelle


Isabelle deed haar ronde. Die ochtend had ze voor het eerst in jaren haar uniform weer aangetrokken. Tot haar eigen verbazing paste het nog. Ze besloot dat als een goed voorteken te beschouwen.

   Ondanks het vroege uur hing er een drukkende hitte over het dorpscentrum, die de inwoners binnenhield, op armlengte van hun airconditioning.

   Zelf voelde ze de warmte nauwelijks. Daarvoor genoot ze te hard van elk vergeten detail dat de ochtendwandeling haar weer in herinnering bracht. De loszittende stoeptegels, het geklingel van vaatwerk dat door de openstaande deuren hoorbaar was, de geur van fresia’s. Mollendaal voelde als een jurk die ze al jaren niet

meer had gedragen, maar die in haar kreuken het verleden in zich droeg.

   Isabelle hield van haar dorp, ze was er tenslotte opgegroeid, ook al had ze moeite met de lethargie die een deel van de bewoners in de greep hield. Volgens haar kwam dat door de autosnelweg. Of beter: het gebrek daaraan. Mollendaal was een stilstaande poel die wel wat stroming kon gebruiken.

   Ooit was het anders geweest. Isabelle herinnerde zich de verhalen van haar moeder. Begin jaren zestig had een klein leger landmeters de streek doorkruist terwijl ze met haast rituele precisie hun vak beoefenden. In hun kielzog doken geruchten op over een nieuwe autosnelweg, een navelstreng van zes rijstroken, die Mollendaal met de rest van de wereld zou verbinden. Er waren buurtcomités gevormd, meningen geuit, beloftes gedaan, er was zelfs een bord neergepoot met daarop ‘Welkom in Mollendaal’. Op de plek waar andere gemeenten hun troeven opsomden, was een blanco ruimte. Als kroon op het werk verrees een nieuw gemeentehuis, ontworpen door een architectenbureau dat zich tot dan toe vooral met verkeerswisselaars had beziggehouden.

   Het bleek allemaal vergeefse moeite te zijn. Om onduidelijke redenen besloten de planners uiteindelijk om de E40 in een wijde boog om Mollendaal heen te sturen.
   Alsof de eer nog niet voldoende gekrenkt was, besloot de overheid enkele jaren later dat Mollendaal niet langer als een zelfstandige entiteit diende te functioneren, maar samengevoegd moest worden met Blaarbeek – een naam die veel Mollendalers tot op de dag van vandaag weigerden uit te spreken.
   Afgezien van de emotionele schade die de gedwongen fusie veroorzaakte, stelde zich al gauw ook een praktisch probleem. Wat moest er gebeuren met het fonkelnieuwe gemeentehuis – een gebouw dat door kenners als een schoolvoorbeeld van brutalistische architectuur werd omschreven, maar door TripAdvisor als ‘zo lelijk dat een mens met plezier zijn ogen zou uitrukken als men zich er zo van kon verzekeren het gebouw niet langer te moeten zien’?

   Isabelle moest de haters gelijk geven. De ontwerpers van het gemeentehuis hadden het zich inderdaad vrij gemakkelijk gemaakt door drie identieke rechthoekige blokken naast elkaar neer te poten en dat dan een gebouw te noemen. Van die drie blokken was sinds de fusie alleen nog de middelste in gebruik. Daar lag de bibliotheek, een oase van gezelligheid en goedkope koffie, in een omgeving die langzaam ten prooi viel aan graffiti en wildplassers.

   Voorbij de bibliotheek stonden de huizen die het hart van het dorp vormden, villa’s en bungalows die omgeven waren met coniferen die nieuwsgierige blikken en Jehova’s getuigen op een afstand hielden. De bewoners van deze bouwkundige monstruositeiten lieten zich zelden zien, zodat Isabelle zich soms afvroeg hoeveel ongeborgen lijken er zich door de jaren heen tussen de muren hadden opgehoopt.

   Even verder, op de plek waar vroeger café De Zwarte Maagd had gestaan, bevond zich de Pizza Express, de enige
horecazaak in het dorp en Isabelles eindbestemming. Bij aankomst liet ze zich op een plastic tuinstoeltje zakken, onder een afgebleekte Ice Teaparasol en ze bestelde een espresso bij Carlo, de uitbater. Zo voelde het om thuis te zijn, bedacht ze terwijl ze de hete vloeistof naar binnen goot.


8. Judith

 

Judith opende de deur van de bibliotheek. Er hing een groot, koperen hangslot rond de klink dat nog dateerde uit de tijd van haar voorganger. Echt nodig was het slot niet. Ooit had Judith een krantenartikel gelezen over de boekenverkopers van Bagdad die hun waren ’s nachts onder slechts een zeil bewaarden. ‘Mensen die lezen, stelen niet,’ had een van hen gezegd. Ze had het een mooie uitspraak gevonden. Ook haar boeken
waren veilig, maar dan om een andere reden: een groeiend gebrek aan interesse.

 

***

 

Ze begreep niet dat er mensen bestonden die niet lazen en toch gelukkig waren. Boeken waren haar leven. Ooit had ze zelf schrijver willen worden. In haar tienerjaren had ze, op aanraden van een leraar Nederlands, zelfs eens deelgenomen aan een kortverhalenwedstrijd, een concours dat ze, tegen haar eigen verwachtingen in, gewonnen had. De ervaring – inclusief de nodeloos uitgesponnen prijsuitreikingsceremonie – leefde verder in een herinnering waar ze zich, jaren later, nog regelmatig aan warmde. Pas toen ze bibliotheekwetenschappen studeerde en ontdekte hoeveel boeken er elk jaar verschenen, had ze haar droom opgeborgen. Voor zover ze kon nagaan zat niemand op haar literaire vruchten te wachten.


***


Als bibliothecaris was het haar job om de Mollendalers weer aan het lezen te krijgen, een taak die ze met gemengde gevoelens op zich nam. Ze liep naar het raam van haar kantoor en keek naar de betonnen parking buiten. Een jong stel met een kinderwagen liep tussen de auto’s door en hield even halt aan
de voordeur van het gebouw.

   Judiths hart stond stil. Ze haatte niet zozeer peuters en kleuters, met hun plakkerige vingers en aangeboren neiging om boekenruggen te beschadigen, maar vooral hun ouders die elk gebrabbel van hun snotterende dreumes verwelkomden als de nieuwste pennenvrucht van een Nobelprijswinnaar. Hatelijk
gedrag vond ze dat. Tot Judiths grote opluchting besloten de ouders van de kleine boekenvernieler dat ze die dag andere prioriteiten hadden.

   Zodra het gevaar geweken was, werd Judiths aandacht getrokken door twee dames die energiek naar haar zwaaiden. Ze glimlachte toen ze Eline en Sien herkende.

   Eline ging zoals altijd onberispelijk gekleed in een Vichyruitjesbroekpak dat bijzonder goed bij haar felrode haren paste. Haar ogen gingen schuil achter een XL zonnebril. Niemand had ooit de moed gehad haar naar haar exacte leeftijd te vragen. Judith schatte haar 65. Haar vriendin Sien deed een stuk minder mysterieus over haar leeftijd. Zij was 67 – wat zich uitte in een voorliefde voor ribfluwelen broeken en gemakkelijke instappers.

   Eline gebaarde dat Judith het raam moest openen. Toen dat gebeurd was, hield ze haar handen als een toeter voor haar mond. Ze liet haar stem ongegeneerd over de parking schallen.‘

   Volgende week maandag – thrillerclub – acht uur – bij mij thuis! Tot dan!’ Judith wist dat weigeren geen zin had. In een vorig leven was Eline directeur van een woonzorgcentrum geweest en dat had haar immuun gemaakt voor elke vorm van inspraak. Ze opende het raam en leunde naar buiten.

   ‘Tot dan!’ riep ze.

   Beide vrouwen beantwoordden haar toezegging met een brede glimlach.


9.

 

Hij liet zijn blik op de eerste en laatste liefde van zijn leven rusten: zijn boekencollectie. De verzameling bestond grotendeels uit eerste drukken – de meeste droegen zelfs de handtekening van hun auteur. Samen vormden ze de oogst van een decennialange jacht die hem de hele wereld had doen rondreizen. Hemingway, Joyce, Austen, Lawrence, Fitzgerald… Op enkele vierkante meters stond het beste wat de menselijke geest ooit geproduceerd had.

Erin lezen deed hij niet, maar dat wilde niet zeggen dat de boeken hem niet dierbaar waren. Eenmaal had een professor Engelse literatuur hem een half fortuin geboden voor zijn eerste druk van Ulysses. Uiteraard had hij geweigerd. Het liefst nam hij al zijn boeken mee in zijn graf. Soms stelde hij zich voor hoe hij ze op een hoop gooide en ze dan in brand stak, als een brandstapel waarop hij zich als een oude Vikingvorst te ruste legde. Grote mannen stierven immers niet alleen: ze namen zoveel mogelijk van de
wereld met zich mee.

   De literaire werken vormden de respectabele façade van zijn collectie, de boeken die hij zijn zeldzame vrienden en kennissen liet zien. Het ware hart van zijn collectie echter hield hij voor zichzelf. Dat hart bevatte heel andere genres, het soort boeken waar hij zich enigszins voor schaamde.

   In het souterrain van zijn villa, verscholen achter kartonnen dozen en oude tuinstoelen, had hij boekenplanken laten aanbrengen die hij vulde met thrillers en horrorverhalen. Stephen King stond er kaft aan kaft met Ruth Rendell en David Baldacci; de verhalen van H.P. Lovecraft verbroederden er met die van Nicci French en Camilla Läckberg. Deze boeken las hij wel.

   In een aparte, afgesloten kast stonden de boeken die aan de basis van zijn collectie lagen: zijn Agatha Christies. Hij liet zijn vingers over de ruggen glijden, als een sommelier die de flessen wijn in zijn kelder keurt. Zijn bewegende vinger bleef haperen bij een kaft.

De zaak Styles. Het eerste boek waarin Hercule Poirot zijn opwachting maakte. Hoe toepasselijk, dacht hij en hij trok het boek voorzichtig tussen zijn soortgenoten uit.

 


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »