Leesfragment: Bult - Marieke De Maré

Een jonge vrouw, een oude vrouw en een lange, slanke man wonen op ‘Bult’. Tijd gaat voorbij terwijl ze taart eten, soep koken, met de hond wandelen, knikkeren of hun haag knippen. In alles wat ze (niet) doen, gaat het heel vaak over de dood. Meer bepaald over het doodgaan van moeders, die wonderlijke  wezens waaruit we voortkomen en waarmee we tegen wil en dank zijn verbonden. Lees hier een fragment uit de debuutroman van Marieke De Maré.


Bult
Marieke De Maré

ISBN: 9789460018459
Prijs: €20,-


Een kleine heuvel.
Aan zijn voet stond een bordje:
BULT.

Bult was graag een symmetrische, koepelvormige
verheffing in het landschap geweest.
Maar dat was hij niet.
Bult was een grillige bult.
Met één zachte helling.

Twee vrouwen en een lange slanke man.
Alle drie hadden ze een klein huis op de zachte helling
van Bult.
De ene vrouw was de oudste en verzamelde knikkers.
De andere vrouw was de jongste en verzamelde niets.
De tuinen van de vrouwen lagen naast elkaar met een
groene draad ertussen.
Toen de jonge vrouw op Bult kwam wonen, belde ze
op een ochtend bij haar buurvrouw aan met de vraag
of ze niet beter een haag konden planten tussen hun
tuinen. Niet naast, maar op de grens.
        ‘Een gemene haag dus.’
De oudste lachte hard en vroeg de jongste naar binnen
om haar verzameling knikkers te bekijken, maar die
laatste wou het liefst zo snel mogelijk een antwoord
op de vraag van de gemene haag.
        ‘Voor mij is een gemene haag geen probleem,’
zei de oude vrouw en ze haalde een wervelwind uit
haar schort. ‘Al eens een echte wervelwind in jouw
handen gehad?’

Dat was een begin.

Aan de overkant van de straat, tegenover de huizen
van de vrouwen, woonde de lange slanke man. Hij had
een kleine nachtvlinderhond, waardoor zijn lange
benen werden benadrukt.
De eerste weken dat de jonge vrouw daar woonde, zag
ze dat de lange slanke man elke avond met zijn nacht-
vlinderhond Bult af en Bult op liep. Vanaf de eerste
dag geloofde de jonge vrouw dat de man niet voluit
van de hond hield.
        ‘Goedeavond,’ zei ze als ze hen zag.
        ‘Goedeavond juffrouw,’ zei hij dan.
De kop van de nachtvlinderhond hing zoals altijd naar
beneden.

In de tijd dat de jonge vrouw nog niet op Bult woonde
waren de oude vrouw en de lange slanke man vriendelijke
overburen van elkaar geworden.
        De oude vrouw had de lange slanke man wel al
eens uitgenodigd, maar nooit ging hij op het aanbod
in. Ze had hem ook wel eens gevraagd of hij naar
haar knikkerverzameling wilde komen kijken, maar
daarop antwoordde hij altijd met ongebruikelijke
uitvluchten. ‘Ik zoek naar het juiste schuurpapier
om mijn kast te schuren’ of ‘er ligt een parelhoen op
het aanrecht’ of ‘ik moet mijn zijdepapier nog uitpakken.’
De oude vrouw besliste na een tijd om af en toe een
bord met een stukje taart, afgedekt met doorzichtig
plasticfolie, voor zijn deur te zetten, met een kaartje
erbij: Voor u.
Hij at de taart altijd netjes op, bracht het bord terug en zei dan: ‘Dank je.’
Tot daar. Nooit verder.

De jonge vrouw kon het leven op de zachte helling van
Bult veranderen.
Maar dat was niet haar plan.
Ze kwam met maar één vraag,
die van de gemene haag.

De oude vrouw verzamelde haar knikkers in bruine
kastjes met lades, allemaal gesorteerd volgens hun
soort. In elke lade zat een zwart kaartje verstopt tussen
de knikkers met daarop in witte letters de naam
van de knikkersoort geschreven.
Elke dag opende de oudste een lade om een bepaalde
soort van dichtbij te bekijken. Een voor een legde ze
dan de knikkers in haar handpalm. Ze keek en vergeleek
net zolang tot ze een bijzondere had gevonden.
En die droeg ze dan de hele dag in haar broekzak of in
het voorzakje van haar schort.
Ze deed niets liever dan mensen verrassen met: ‘Al
eens een witte tijger in jouw handen gehad?’, waarna
ze een wit bevlekt bolletje uit haar broekzak toverde.

De twee vrouwen lieten een tuinman komen.
Hij had negen vingers.
Ze wilden graag een Taxus baccata.
        ‘Mooi,’ zei de tuinman, ‘een mooie maar venijnige
haag. Met groene naalden en kleine, rode, giftige
besjes. Niet meteen aan te raden als je kinderen of
dieren hebt.’
        ‘Die hebben we niet,’ zei de ene vrouw.
        ‘Er zullen ook zelden kinderen of dieren op bezoek
komen,’ zei de andere.
En de tuinman geloofde dat. Hoewel hij daarna naar
de navel van de jongste staarde. In haar kon nog iets
groeien.
        ‘Voor mij is een Taxus baccata geen probleem,’
zei ze.
        ‘Voor mij ook niet,’ zei de oudste en ze stopte
een groot stuk rabarbertaart in haar mond.
       

        ‘Koffie?’ vroeg ze.

Dat was ook een begin.

Wanneer begint iets?

Op een dag zei de oude vrouw dat ze aan het einde

dacht.

 

De jonge vrouw was een zachte vrouw.
Broos en bleek en teer was zij,
niet in staat om scherp te zijn.
Zij ademde een en al goedaardigheid.
Ruw en hard was zij nog nooit geweest.
Alleen haar handen waren eeltig,
want op maandag ging ze altijd klimmen.
Sinds haar vijfde klom zij op alles wat haar uitnodigde
om niet met haar voeten op de grond te blijven staan.
Zij was een slingerkind geweest.
Haar vader had haar daarom ingeschreven in een
klimclub.
‘Klimmers gezocht’ en haar vader was op slag verkocht.
Niet vanwege het klimmen.
Wel vanwege het vallen.
Hoe vaak heeft hij niet geroepen: ‘Laat je vallen!’
Als zij op het punt stond de top te bereiken, schreeuwde
hij beneden: ‘En nu vallen!’
En zij deed dat.
Zij viel vol overgave.
Zij viel bezield.


Ze was een slim en stil kind geweest.
Als zij iets zei was dat om een bijzondere vraag te stellen
of om een buitengewone opmerking te maken.
Veel later, toen zij al een jonge vrouw was en ze in de
klimclub vrijwilligers zochten die als mascotte het
publiek en de klimmers
        tijdens de wedstrijden aanmoedigden, schrok iedereen
        dat zij zich kandidaat stelde.
        Samen met een paar andere vrijwilligers paste zij een
        wit langharig berenpak en de eerste zaterdag van de
        maand stond zij daar.
        In de klimzaal.
        Duimen in de lucht.
        Handjes geven.
        Wuiven.
        Krampachtig lachen was niet nodig.
        Droevig zijn kon.
        De guitige berenkop,
        die deed het werk.

        —


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »