Leesfragment: Alles valt - Sylvie Marie

Alles valt is een originele en beklijvende roman over op zoek zijn, verdwalen en vinden. Lees hier alvast een fragment uit de nieuwe roman van Sylvie Marie.

Alles valt
Sylvie Marie

ISBN: 9789464340525
Prijs: €22,50


HERFST

 

Het was vier uur ’s middags, een zaterdag half oktober en Roderik Deroo hoorde een bladblazer brullen. Dat terwijl er in de
hele Gentse Stropstraat geen enkele boom te bekennen viel. Hij keek naar de zin die hij zopas had getypt – ‘Ik ben dertig en ik zit in de waaromfase’ – en wreef over zijn stoppelbaard. Gezeten op de eerste verdieping van zijn rijtjeshuis op nummer 130 dat met zijn brede, blauwe voordeur de ambitie koesterde om een herenhuis genoemd te worden, besefte hij dat er vandaag, behalve deze ene zin, niet veel meer op papier zou komen.
         Zelf was Roderik weliswaar nog geen dertig, dat werd hij pas volgende zomer, maar de zin had zich aan hem geopenbaard toen hij op Facebook voor de zoveelste keer een link naar een lijstje was tegengekomen. De titel luidde ‘30 signs you’re almost 30’. Hij moest zijn muisknop wel indrukken. Wat verscheen was weer minder boeiend dan hij had gehoopt, maar toch had hij het hele rijtje met statements slaafs afgewerkt en alle daarbij horende zogenaamd grappige gifs bekeken.
         Een greep uit de dertig undeniable facts: (1) wanneer je al eens wat jonger wordt geschat, maakt dat je eerder trots dan
dat het je irriteert, (4) je gaat wel vaker naar feestjes waar ten minste twee vrienden hun baby meezeulen, (9) je verlaat tegenwoordig een bar wanneer de muziek te luid staat, (11) je wordt zielsgelukkig van een lage intrest op leningen, (13) jongerentaal maakt je woedend, (23) concerten met zitplaatsen vallen bij je in de smaak, (27) in plaats van dronken feestfoto’s delen je vrienden massaal babyfoto’s en (28) looptijden en (30) je bent een fervente aanhanger van zonnecrème geworden. Allemaal correct. Ongeveer.
         Waarom waren zulke lijstjes onweerstaanbaar? De opsomming van de tien hipste wijken van de wereld, de vijftig invloedrijkste popsterren, zeven redenen om naakt te slapen, acht manieren om een bore-out te bestrijden, de vijftien meest hilarische Google Street Viewfoto’s, stelden hem uiteindelijk altijd teleur. De lijstjes waren voorspelbaar, naast de kwestie, te lang uitgesponnen of inhoudsloos (en net daarom met afbeeldingen of gifs volgestouwd) en niet zelden moest hij vijf keer doorklikken en langs een hele rits reclame scrollen vooraleer hij er helemaal doorheen was. Maar wegklikken was geen optie. Waarom? Het was de nummering, het valse gevoel van overzicht, beperking en net daardoor orde. Ze hadden dat goed gezien, die lijstjesmakers. De adverteerders ook.
         Slechts sporadisch werd hij verrast en hield hij er een waardevol inzicht aan over. Ja, die dertien meest angstaanjagende plekken op de wereld bijvoorbeeld, die hadden al een tijd zijn aandacht beet. Hoe hij precies op die webpagina was gebotst, wist hij niet meer, maar al die plekken spraken sterk tot zijn verbeelding. Poppeneiland in Mexico. Het zelfmoordbos in Japan. Tsjernobil in Oekraïne. De poort naar de hel in Turkmenistan. Al snel kreeg hij het idee om bij elke locatie een verhaal te bedenken. Wat doet iemand wanneer hij op zo’n plek is? In hoeverre kan een plaats iemands handelingen beïnvloeden? Wat is, kortom, de impact van ruimte op personages? Het konden sterke verhalen worden, een prachtige reeks over mensen die op een dergelijke locatie stante pede nieuwe plannen bedachten of juist terstond uitgekiende plannen lieten varen. Misschien kon hij het Aokigaharabos in Japan wel mooi combineren met de zin die hij zopas had getypt. Een dertiger in de waaromfase. Moest hij met dat verhaal beginnen? Nu meteen? Hij zat thuis, achter zijn bureau, die facturen konden nog even wachten en Cas en Caro waren beneden, het kon nog. In principe. 
         Iets hield hem tegen. Of was het iemand? Haruki Murakami? De plot én de plek zou altijd een beetje uit diens hoofd lijken te komen. In Norwegian Wood hing het meisje Naoko zich ook op in een bos. Ging het om datzelfde bos? Hij dacht van niet. En wie was hij om over Japan te schrijven? Meteen drukte hij zijn idool weer weg uit zijn gedachten, enerzijds uit schrik om helemaal in die stijl te vervallen, anderzijds uit schroom er nog maar aan te denken een poging in die richting te ondernemen. Hoe dan ook, zelfs als hij zich over die sentimenten heen kon zetten, zou hij een stuk meer concentratie en discipline bij elkaar moeten zien te rapen. En dat lag niet voor de hand. De hoeveelste zaterdag was het nu al dat hij zich vruchteloos in zijn werkkamer had teruggetrokken? Alsof alle cellen in zijn lichaam verkleefd waren met de afleiding die het internet en de sociaalnetwerksites
hem boden, blééf hij simpelweg maar alt-tabben tussen zijn openstaande documenten en diverse sites dat het een lieve lust was. Een reflex die leek op onbedaarlijk krabben waar het jeukte. Kijk, ál vier uur en hij had vandaag nog maar die éne zin geschreven. ‘Hah,’ stootte hij uit. Dat het in principe nog kon, was een bittere grap. Wat vooral nog kon, was zichzelf voor de kop slaan.
         Als zijn motor nu eens alleen achter zijn bureau thuis sputterde, dan zou dat nog oké geweest zijn, maar ook op het werk in
de hoofdstad, bij ’s lands openbare omroep, zat slijtage op zijn functioneren. Het uitzicht op de befaamde VRT-toren vanuit de
afdeling ProVO (of voluit: Programmabewerking, -Vertaling en -Ondertiteling) had hem de eerste jaren nochtans gemotiveerd
om alert en doelgericht te werken. Op korte tijd was hij opgeklommen tot de kopgroep van ondertitelaars met zijn records
van soms wel vijfendertig programmaminuten per dag. Alleen was zijn engagement gaandeweg afgezwakt tot middenmoot.
Tot bagger. Hij kreeg stilaan het idee dat zijn aanwezigheid nog slechts getolereerd werd.

 

Hij wilde niet terugdenken aan gisteren. Neen, gisteren moest uit zijn hoofd worden gebannen, gesneden desnoods, hij had
er een hersenoperatie van ettelijke uren voor over als hij zich maar niet meer Shari’s blik hoefde te herinneren die hem vanuit
de hoogte meewarig had aangekeken. De taakverdeelster bij de ondertitelaars had sowieso een rijzige gestalte en met haar grote ogen en brede mond straalde ze iets compromisloos uit. Ze hoefde maar verongelijkt te kijken en op slag voelde hij zich schuldig. Gisterenmiddag had ze bij die blik haar armen over haar buik gekruist, alsof ze er zich zelfs niet meer toe wilde verwaardigen haar handen op zijn bureau te leggen.
         ‘Echt, Roderik, zwártekracht in plaats van zwaartekracht?’ had ze gevraagd.
         Hij had met een onbeholpen glimlach zijn schouders opgetrokken. Ah ja, dat ene a’tje dat hij vergeten was, zo had hij zich
proberen overeind te houden na de uitzending van die Einsteindocumentaire de avond voordien, maar dat was hem nauwelijks
gelukt. En ook zij bleek het niet te verteren. Ze had luid gezucht.
         ‘We ontvangen wel klachten, hè,’ zei ze. ‘Hoe is het mogelijk?’
         ‘Ja…’ zei hij.
         ‘Tot driemaal toe stond het verkeerd! Zwartekracht in godsnaam. Ik wist dat ik je die eindredactie niet had mogen toevertrouwen. Roderik, je zult je moeten herpakken of…’
         En zonder het andere deel van haar zin uit te spreken, was ze weggebeend.
         Hij wist wat er na die ‘of ’ kwam. Zo slim was hij wel. Het was net dat wat hij in zijn hoofd wilde wegsnijden. De onuitgesproken woorden die, net omdat ze geen klank hadden gekregen, nog veel meer indruk hadden gemaakt.
         Bijna onbewust was hij, toen de zure herinnering dan toch weer door zijn hoofd priemde, in zijn tekstdocument op enter
beginnen te drukken. Zo was er na de zin ‘Ik ben dertig en ik zit in de waaromfase.’ een hele witruimte ontstaan vooraleer zijn volgende vondsten te lezen waren. Dat document – hij noemde het zijn ‘droedeldoc’ – gebruikte hij nu al zoveel jaren, het stond
vol zinnen en alinea’s waar hij ooit nog wat mee wilde doen. Elke tekst hierin begon als een vrijblijvende schets van woorden,
waarna uiteindelijk een eerste versie naar een ander document werd gekopieerd. Maar de witruimte nu was niet echt wit. In
werkelijkheid stond het zwart van de onuitgesproken woorden die hij wél had gehoord. Of van de ongeschreven zinnen die hij
tóch kon lezen. Alle woorden lagen klaar. Hij hoefde ze slechts uit te typen.
         Zo kreeg hij een ingeving. Daar, daar was het, op die manier kon hij verdergaan. ‘Misschien komt het omdat we thuis de waaromfase hebben overgeslagen,’ typte hij. ‘Mijn vader was nooit thuis, dus aan hem kon ik niets vragen. En mijn moeder
zei al “daarom” zodra ze mijn “waarom” hoorde.’ Hij grinnikte. ‘Ik kreeg simpelweg de kans niet om mijn zin te…’
         Caro kwam de werkkamer binnengewandeld. In haar handen hield ze een babyblauwe wasmand volgeladen met versgewassen kleren. Die had ze vast net uit de droogkast gehaald. Onder een luid ge-hèhè plantte ze de mand neer tussen de strijkplank en het kledingrek tegenover hem. Plof deed hij op het laminaat waarmee de kamer, maar ook de hele bovenverdieping, door haar vader was bevloerd.
         ‘Ik heb nog maar eens een mail gestuurd naar De Keukenspecialist,’ zei ze. ‘Schandalig.’
         Hij humde, plaatste zijn handen tegen de rand van de bureautafel en strekte zijn armen zodat hij met zijn bureaustoel naar
achteren rolde. Met zijn voorhoofd in boze rimpels getrokken keek hij haar aan. Ze mocht wel weten dat ze hem stoorde. Maar
ze merkte het niet op. Ze had zich al over de mand gebogen om er de hemden uit te halen en die op een kapstok aan het
kledingrek te hangen zodat het strijken straks vlotter zou gaan. 
         Dat de werkkamer tegelijkertijd een logeerkamer was, tot daaraan toe − Caro’s oude, rode studentenbed mocht gerust in
de kamer blijven staan −, maar tussen de stapels ondergoed en verdwaalde sokken zitten, was allesbehalve bevorderlijk voor de concentratie noch voor de ambitie. Roderik droomde al jaren van een eigen kamer, met daarin een massief bureau en een leren stoel zoals het bij een geslaagde schrijver paste. Tot die tijd moest hij het stellen met zijn Ikeasurrogaten in een ‘multifunctionele ruimte’. Zijn stoel heette Örfjäll en zijn bureau bestond uit een combinatie van simpele witte open kasten zonder rug − rekken in feite – die je zowel horizontaal als verticaal kon plaatsen omdat de openingen vierkant waren, en waarin je allerlei laden, manden of bakken kon schuiven. Kallax was hun afgrijselijke naam. Het deed hem denken aan kalle, een West-Vlaams scheldwoord dat vrouwen als dom of onnozel bestempelde, maar de x op het einde van het woord maakte het nog erger. Ksssss, je jaagde er de kalle in één woord ook mee weg alsof ze een straatkat vol vlooien was. Dat kon wel kloppen, want in West-Vlaanderen circuleerde de legende dat Kalle een heks was die je met een haak de waterput in trok als je te ver voorover leunde. En toch waren Caro en hij – in tegenstelling tot velen die het woonwarenhuis alleen maar bezochten om er met de kinderen Zweedse balletjes te eten – speciaal voor deze vervloekte meubels naar die winkel gereden. Na heel wat passen en meten hadden ze een opstelling van drie kasten gemaakt en aan de middelste een tafelblad bevestigd zodat ze thuis elk aan een kant zouden kunnen zitten en zowel voor als naast zich ruimte hadden. Maar Caro had uiteindelijk slechts enkele
keren met hem in het kamertje op de eerste verdieping aan haar lesvoorbereidingen gewerkt. Ze kon zijn stuurse gehamer
op het toetsenbord maar moeilijk verdragen. Alleen wanneer hij niet thuis was of wanneer hij zich beneden in de sofa nestelde met zijn Mac op schoot, ging ze er haar schooladministratie doen. En zo bleef haar plaats tijdens zijn verblijf in de kamer onbemand. Hij zat met zijn rug naar het raam. Kon hij van plaats ruilen om nog een beetje te genieten van het licht in de troosteloze straat? Ja. Maar hij deed het niet.
         ‘Ik doe de strijk later, hoor,’ zei Caro toen ze klaar was met de hemden. ‘Schrijf nog maar even verder, ik ga zo weer naar
beneden, Cas zijn vieruurtje geven, maar ik wilde je alleen maar zeggen dat het ook in jouw mailbox zit. Laat maar weten wat je
ervan vindt, oké? Succes!’
         Hij knikte terwijl ze de kamer uit liep en zei toen schor: ‘Kallaksssss.’


Meer leesfragmenten

Leesfragment: Naakt - Mel Meliciousss

Mels ochtenden beginnen jarenlang op dezelfde manier: met de spelletjes die ze met haar vader en zus moet spelen. Mel wil niet, maar ze weet dat het enkel erger wordt als ze zich verzet. Dus Mel droomt. Over hoe ze ooit heel ver weg zal zijn van hier. Jarenlang werd Mel niet gehoord, maar nu doet ze eindelijk haar verhaal,onverbloemd. Lees hier een fragment uit Naakt.

Lees meer »

Leesfragment: Breydel - Lisa Demets

In Breydel brengt Lisa Demets de geschiedenis achter de succesvolle branding van de Brugse familie Breydel. Middeleeuwse kronieken vormen de rode draad in dit verhaal over de weg naar de macht van de beroemdste Brugse beenhouwersfamilie in de veertiende en vijftiende eeuw. Lees hier het eerste deel van de inleiding.

Lees meer »

Leesfragment: Over dit gevoel is nagedacht - Tyche Beyens

Over dit gevoel is nagedacht van Tyche Beyens is een queeste naar de liefde van vier eind-twintigers, die dat veelzijdige begrip stapsgewijs proberen te ontleden. Het is een liefdesverhaal over voelen in een eeuw waarin zo veel wordt nagedacht. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Beyens' debuut. 

Lees meer »

Leesfragment: NOU EN - Patrick Van Gompel

In NOU EN gaat Patrick Van Gompel onverdroten op zoek naar de ziel en het karakter van de Nederlanders. Hij baseert zich hiervoor op tientallen interviews met spraakmakende BN’ers en gewone noorderburen. Hij vult dit aan met een rijke voorraad aan liedjes, boeken, cabaret en media. Lees hier het eerste hoofdstuk uit Van Gompels boek over het land van kaas en klompen.

Lees meer »